ECLI:NL:GHAMS:2018:4296

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
23-001009-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijke verkoop van MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het verkopen van MDMA. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat was ingesteld tegen het vonnis van 15 maart 2016. Tijdens de zittingen op 25 oktober 2018 en 20 oktober 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De tenlastelegging betrof het telen, bereiden, bewerken, verkopen en verstrekken van MDMA op 14 januari 2016 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte actief betrokken was bij de verkoop van drie pillen MDMA aan Britse toeristen. De opsporingsambtenaren hebben de verdachte en zijn medeverdachte op heterdaad betrapt tijdens de verkoop. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder processen-verbaal van de verbalisanten en verklaringen van de kopers, zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw samenwerkten en dat er sprake was van medeplegen. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met de politie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001009-16
datum uitspraak: 8 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-010462-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1996,
Opgegeven adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2018 en 20 oktober 2016, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 3, althans een of meer pil(len) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsmiddelen

Het hof grond zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze hierna zijn weergeven;
1.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016011164-10 van 14 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, bevond mij heden (het hof begrijpt: 14 januari 2016) in burger gekleed en belast met een speciale opdracht op het Stationsplein te Amsterdam. Ik hoorde dat collega’s in burger achter vier personen aanliepen die mogelijk een verkoop in verdovende middelen zouden gaan sluiten. Ik hoorde dat de vier personen inmiddels voor een souvenierwinkel genaamd Tulip House op het [adres 2] stonden. Hierop ben ik op de tramhalte tegenover deze winkel gaan staan. Ik had vanaf deze halte vrij een onbelemmerd zicht op vier personen die op ongeveer 25 meter afstand van mij stonden. Ik zag dat vier personen in de ingang van de goedverlichte ingang stonden. De twee dealers bleken later te zijn genaamd:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats 1]
[medeverdachte ], geboren op [geboortedatum 2] 1998 te [geboorteplaats 2].
De andere twee personen bleken later Engelse toeristen te zijn die met naam genoemd zijn in andere processen-verbaal (het hof begrijpt uit proces-verbaal PL1300-2016011164: [naam 1] en [naam 2]).
Ik zag op het moment dat ik op de tramhalte ging staan dat [medeverdachte ] iets kleins, vermoedelijk verdovende middelen aan één van de toeristen overhandigde. Ik zag dat één van de toeristen daarop iets kleins aan [verdachte] overhandigde. Ik zag daarbij duidelijke enkele op muntstukkende gelijkende voorwerpen in de hand van [verdachte] vallen. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte ] samen wegliepen in de richting van het Beursplein. Even verderop heb ik [verdachte] en collega [opsporingsambtenaar 2] [medeverdachte ] aangehouden.
2.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016011164-20 van 14 januari 2016, in de

wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als
mededeling van verbalisanten of een van hen:
Op 14 januari 2016 omstreeks 21:00 uur bevonden wij, verbalisanten, ons in burger gekleed met speciale opdracht belast op de Oudezijds Achterburgwal met de kruising Korte Niezel te Amsterdam. Noot verbalisanten: bovengenoemde locatie is bij ons ambtshalve bekend als zijnde een plaats waar veel verdovende middelen worden aangeboden danwel verkocht. Wij zagen een tweetal negroïde mannen postvatten langs de gevels, die later bleken te zijn [verdachte] en [medeverdachte ]. Wij zagen dat zij allebei een zwarte paraplu in de handen ophielden, met hun rug naar de muur stonden en ‘actief oogcontact zochten met passerende toeristen.
Wij zagen dat [medeverdachte ] en [verdachte] met hun rug naar de muur stonden en actief “oogcontact” zochten met passerende toeristen.
Wij zagen dat ze alleen aandacht hadden voor passanten. Gezien deze gedragingen hadden wij het vermoeden dat [verdachte] zich bezig hielden met het verkopen dan wel aanbieden van verdovende middelen.
Vervolgens zagen wij dat ze een tweetal Britse toeristen aanspraken op de brug, welke later bleken te zijn [naam 2] en [naam 1]. Wij zagen dat er duidelijk sprake was van een rolverdeling. Een van de dealers bleef bij de potentiële kopers en de andere dealer bleef op de uitkijk staan. Wij zagen dat de dealers (het hof begrijpt: [medeverdachte ] en [verdachte]) steeds voorop liepen en de looproute bepaalden voor [naam 2] en [naam 1]. Wij herkenden dit als het gedrag van dealers. Wij hebben vervolgens portofonisch om assistentie verzocht van collega’s in burger die onmiddellijk onze kant opkwamen. Wij zagen dat [naam 2] en [naam 1] naar het Damrak werden geleid door [verdachte] en [medeverdachte ] en dat ze halt hielden bij een souvenirshop en heel dicht bij elkaar gingen staan. Inmiddels waren collega [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 4] aangesloten en had collega [opsporingsambtenaar 1] goed zicht op de straatdeal. Deze straatdeal is afzonderlijk beschreven in proces-verbaal door collega [opsporingsambtenaar 1]. Ik, [opsporingsambtenaar 3], heb beide kopers [naam 2] en [naam 1] aangehouden. Enkele minuten later heb ik, [opsporingsambtenaar 2], met [opsporingsambtenaar 1] de dealers [verdachte] en [medeverdachte ] aangehouden.
In het politiebureau Beursstraat trof ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 3], in de linkerbinnenzak onder de verdachte [naam 1] een drietal gele pillen aan, gelijkende MDMA/XTC. Tevens verklaarden de kopers aan mij deze XTC zojuist te hebben gekocht en dat we deze mochten houden. Tevens werd er 22 euro inbeslaggenomen onder de verdachte [medeverdachte ] als zijnde handelsgeld.
3.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1300-2016011173-4 van 14 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op donderdag 14 januari 2016 te 22:20 uur, hoorde ik op de locatie Beursstraat 33, 1012 JV Amsterdam als verdachte [naam 1] en deze verklaarde het volgende:
“We (het hof begrijpt uit de contekst: [naam 1] en [naam 2]) werden gepakt toen we drugs kochten. Twee mannen spraken ons aan met de vraag of we drugs wilden kopen. Dit hebben wij gedaan. Het waren twee donkere jongens. Zij hadden een paraplu in hun hand.”
4.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016011164-4 van 14 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op donderdag 14 januari 2016 te 21:44 uur, hoorde ik op de locatie Beursstraat 33, 1012 JV Amsterdam als verdachte [naam 2] en deze verklaarde het volgende:
We (het hof begrijpt uit de contekst: [naam 2] en [naam 1]) waren op de Wallen. Daar kwamen twee zwarte jongens naar ons toe. Die vroegen ons of we drugs wilden kopen. Toen zeiden we “ja”.
5.
Kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL 1300-2016011164-14 van 14 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4].
Dit schriftelijke stuk houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beslagene
Achternaam: [naam 1]
Voornamen: [naam 1]
Geboren: [geboortedatum 3] 1995
Geboorteland: Groot-Brittannië
Goednummer: PL 1300-2016011164-5120320
Object: Verdovende middelen (XTC)
Aantal: 3
Bijzonderheden: gele pillen. katachtig logo.
6.
Een verslag, laboratoriumnummer 0049N16 van Laboratorium Forensische Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van de Politie Amsterdam, opgemaakt door dr. [naam 3].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Item: 5120320
Beschrijving: 3 gele tabletten, indruk IFFR logo.
Bevat: MDMA.
7.
Bewijs van ontvangst met nummer PL 1300-2016011164-19 van 14 januari 2016, opgemaakt en ondertekend door hoofdagent [hoofdagent]
Dit schriftelijke stuk houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ondergetekende verklaart op 14 januari 2016 uit handen van [medeverdachte ] te hebben in beslag genomen:
22 euro: 1x20, 1x1, 2x0,50
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor het hem ten laste gelegde. Daartoe heeft de advocaat-generaal – kort samengevat – gesteld dat, het medeplegen uit het proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] duidelijk naar voren komt. De verbalisanten zien dat de twee jongens met elkaar optrekken.
Dit wordt ondersteund door het verhoor van de kopers [naam 2] en [naam 1], waarin zij verklaren dat ze voor de verkoop van de drugs aangesproken zijn door twee jongens.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een actieve bijdrage aan de verkoop van de pillen door de verdachte. Van medeplegen is derhalve geen sprake, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] hebben gezien dat verdachte en [medeverdachte ] steeds samen actief oogcontact zochten met passerende toeristen. Beiden jongens spraken een tweetal toeristen aan. De rolverdeling was duidelijk te zien, [medeverdachte ] bleef bij de kopers en verdachte bleef op de uitkijk staan.
Vervolgens begaf men zich naar het Damrak.
Daar heeft opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] gezien dat [medeverdachte ] iets aan een van de toeristen overhandigde waarna een van de toeristen vervolgens iets aan [verdachte] overhandigde.
Er is geen enkel concreet aanknopingspunt ervan uit te gaan dat de betreffende verbalisanten niet hebben kunnen zien wat zij stellen te hebben waargenomen. Hun processen-verbaal zijn consistent, gedetailleerd en worden betrouwbaar geacht.
[naam 2] en [naam 1] (hof: de toeristen) verklaarden beiden te zijn aangesproken door twee mannen die vroegen of ze drugs wilden kopen. Hun verklaringen vinden steun in de door bovenvermelde opsporingsambtenaren gerelateerde bevindingen.
Voorts vinden deze steun in de omstandigheid dat bij [naam 1] pillen MDMA zijn aangetroffen.
De gedragingen van de verdachte zoals die uit het bovenstaande en de overige gebezigde bewijsmiddelen blijken wijzen naar uiterlijke verschijningsvorm op het gezamenlijke plan tot het verkopen van pillen MDMA waarbij de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte ] opereerden als een nauw samenwerkend team en hun gedragingen op elkaar afstemden. Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van de verdachte en de mededader zozeer met elkaar verweven dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Derhalve is het hof, met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman, van oordeel dat het tenlastegelegde medeplegen van de verkoop van pillen MDMA wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 januari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht 3 pillen MDMA.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verkoop van drie pillen, bevattende MDMA. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in deze pillen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Dit zorgt voor veel overlast in de samenleving.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Mede gelet op het tijdsverloop sedert het tenlastegelegde feit en de omstandigheid dat de verdachte sedertdien niet meer aantoonbaar met politie en justitie in aanraking is gekomen (hetgeen blijkt uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 12 oktober 2018) zal het hof deze taakstraf geheel voorwaardelijk opleggen.
Met deze straf wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht terwijl hiermede anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M.M.H.P. Houben en mr. V. Mul, in tegenwoordigheid van D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2018.
mr. V. Mul is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]