In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was beschuldigd van het niet voldoen aan een bevel tot medewerking aan een ademonderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 11 juni 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte als bestuurder van een snorfiets werd aangetroffen. De politierechter had eerder op 14 december 2017 een vonnis gewezen, waartegen de verdachte hoger beroep had ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 oktober 2018 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak. De raadsman stelde dat er geen bevel was gegeven om mee te werken aan de ademanalyse, maar het hof oordeelde dat de mededelingen van de opsporingsambtenaar voldoende waren om als een bevel te worden aangemerkt. Het hof heeft de bewijsvoering van de advocaat-generaal gevolgd en het vonnis van de politierechter vernietigd.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, en heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 210 dagen, waarvan 199 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de draagkracht van de verdachte. De beslissing is genomen in het belang van de verkeersveiligheid.