ECLI:NL:GHAMS:2018:4284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
200.245.128/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten plaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader en moeder van [de minderjarige] zijn niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. De minderjarige is op 30 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een machtiging tot gesloten plaatsing was verleend. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2018.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige] is geboren in 2005 en is het kind van de vader en moeder, die gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen. Na de echtscheiding van zijn ouders is hij onder toezicht gesteld en heeft hij ernstige gedragsproblemen vertoond, waaronder het zich onttrekken aan zorg en meerdere keren weglopen uit instellingen. De GI heeft op verzoek van de kinderrechter een machtiging tot gesloten plaatsing aangevraagd, die door het hof is bekrachtigd.

Het hof heeft overwogen dat de aard van de zaak en de omstandigheden van [de minderjarige] een gesloten plaatsing noodzakelijk maken. Ondanks dat het een zware maatregel betreft, is het hof van oordeel dat de formele vereisten voor de machtiging zijn voldaan. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het hof ook heeft opgemerkt dat er geen aanleiding is om de GI te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.245.128/01
zaaknummer rechtbank: C/15/274960/JU RK 18-1034
beschikking van de meervoudige kamer van 20 november 2018 inzake
[de minderjarige],
verblijvende in [accommodatie gesloten jeugdhulp] te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. R.J.A. van den Munckhof te Amsterdam,
en
William Schrikker Stichting
Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 29 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[de minderjarige] is op 30 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 juni 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2018 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- [de minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de jeugdzorgwerker namens de GI.
2.3
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het op 26 augustus 2004 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – [de minderjarige] geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] . De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag over hem uit.
De moeder heeft uit een latere relatie drie kinderen. Zij is [in] 2017 getrouwd met de heer [X] .
3.2
Bij beschikking van 28 november 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 28 februari 2018. Op 5 december 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.
3.3
In het dossier bevindt zich een instemmingsverklaring gedragswetenschapper van 5 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 6.1.2 lid 6 Jeugdwet.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de GI een machtiging verleend tot plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, met ingang van 29 juni 2018 tot uiterlijk 4 december 2018.
4.2
[de minderjarige] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen. Ter zitting heeft [de minderjarige] zijn verweer tegen het inleidend verzoek gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een onvoorwaardelijke machtiging gedurende vier dagen per week en een voorwaardelijke machtiging gedurende drie dagen per week te verlenen, waarbij hij drie dagen bij de moeder zal wonen, met als voorwaarden dat hij onderwijs blijft volgen bij De Bascule en zijn behandeling zal voortzetten.
Daarnaast verzoekt [de minderjarige] de GI te veroordelen in de kosten in beide instanties, een en ander voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt dat de aard van een zaak betreffende een gesloten plaatsing meebrengt dat het de betrokken jeugdige vrij staat zijn verweer in hoger beroep ook na indiening van zijn eerste processtuk nog te wijzigen, zoals [de minderjarige] heeft gedaan door ter zitting een (deels) voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie te verzoeken. Echter, ingevolge artikel 6.1.8, eerste en tweede lid, Jeugdwet (Jw) kan een dergelijk verzoek uitsluitend worden gedaan door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, de raad voor de kinderbescherming, de officier van justitie of de GI die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert. De GI heeft het verzoek van [de minderjarige] niet overgenomen. Het verweer van [de minderjarige] kan daarom niet slagen, voor zover daarmee een voorwaardelijke machtiging wordt beoogd.
Het hof begrijpt echter dat [de minderjarige] met dit verweer ook de vraag aan het hof wil voorleggen of een onvoorwaardelijke machtiging niet een te verstrekkende maatregel is. Bovendien moet het hof ook zelf onderzoeken of de hierna onder rechtsoverweging 5.2 vermelde gronden tot het verlenen van een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie aanwezig zijn.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2, eerste lid, Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2, tweede lid, Jw staat ter beoordeling of:
  • jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, kan op grond van artikel 6.1.2, derde lid, Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
Ingevolge artikel 6.1.2, vijfde lid, Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2, zesde lid, Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.3
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2, derde lid, aanhef en sub a, vijfde lid en zesde lid Jw.
5.4
Het hof overweegt verder als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat [de minderjarige] , thans dertien jaar, na de echtscheiding van zijn ouders bij zijn moeder is gaan wonen. In november 2015 is hij onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in verband met ernstige gedragsproblemen. Zo onttrok hij zich aan regels, kwam hij laat of ’s nachts niet thuis, schreeuwde en spuugde hij en had hij woede-uitbarstingen. Hij is vervolgens meerdere keren weggelopen uit de instelling waar hij verbleef. In maart 2017 heeft de instelling de zorg abrupt beëindigd vanwege het zich onttrekken aan de zorg, politiecontacten en ernstige fysieke agressie.
[de minderjarige] is meermalen in aanraking gekomen met politie en justitie. Begin 2018 is hij meerdere keren voorgeleid bij de rechter-commissaris in verband met verdenking van diefstal en heling. De voorlopige hechtenis is geschorst onder voorwaarden, waaronder het meewerken aan een psychologisch onderzoek en een avondklok en het zich houden aan afspraken met de GI. Het NIFP heeft op 10 april 2018 gerapporteerd naar aanleiding van psychologisch onderzoek bij [de minderjarige] in het kader van een strafzaak. Uit dat rapport komt, voor zover thans van belang, naar voren dat Multisysteem Therapie (MST) in combinatie met School2Care als laatste ambulante mogelijkheid wordt gezien om het recidiverisico te verlagen en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [de minderjarige] te bevorderen. In mei 2018 is [de minderjarige] tweemaal aangehouden wegens het overtreden van de schorsingsvoorwaarden, te weten de avondklok en de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit (diefstal dan wel heling van een bromfiets). Zodoende is op 23 mei 2018 de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opgeheven en is [de minderjarige] geplaatst in de justitiële jeugdinrichting Teylingereind te Sassenheim. Het anderhalve maand eerder ingezette hulpverleningstraject MST is daarmee geëindigd. Begin juli 2018 is [de minderjarige] op grond van de bestreden beschikking in [accommodatie gesloten jeugdhulp] (Bascule) te Amsterdam geplaatst, waar hij nu verblijft.
5.5
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] sinds zijn verblijf in [accommodatie gesloten jeugdhulp] , dus in vier maanden tijd, drie keer is weggelopen. Hij heeft zich daarmee aan zijn behandeling onttrokken. [de minderjarige] is die keren na enkele dagen door de politie getraceerd, waarbij eenmaal de verdenking bestond dat [de minderjarige] op dat moment in een auto reed. Onduidelijk is waar [de minderjarige] gedurende de dagen buiten de instelling heeft verbleven. Uit de uitlatingen van [de minderjarige] ter zitting in hoger beroep leidt het hof af dat hij erkent dat hij problemen heeft, maar dat hij niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling bij [accommodatie gesloten jeugdhulp] . Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat [de minderjarige] onlangs voor meerdere strafbare feiten is veroordeeld tot onder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie van twee weken.
5.6
Hoewel een gesloten plaatsing een zware, ingrijpende maatregel betreft, zeker voor een dertienjarige, is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat voldaan is aan het noodzakelijkheidsvereiste voor plaatsing van [de minderjarige] in een gesloten accommodatie ex artikel 6.1.2, tweede lid, Jw. Van belang is dat [de minderjarige] zich gaat houden aan afspraken en gaat meewerken aan zijn behandeling in [accommodatie gesloten jeugdhulp] om de neerwaartse spiraal waarin hij zich bevindt te doorbreken. Een van de doelen daarvan is om zo spoedig mogelijk te kunnen toewerken naar uitbreiding van zijn verlof en/of een minder verstrekkende kinderbeschermingsmaatregel, zoals door de GI ter zitting aangegeven.
5.7
Volledigheidshalve merkt het hof op dat in de namens [de minderjarige] ter zitting aangehaalde uitspraak van 26 juli 2018 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2018:3217), anders dan gesteld, het een gedeeltelijke uitvoering door de GI betrof van een door de rechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
5.8
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5.9
Gelet op de uitkomst van de procedure is er geen aanleiding de GI te veroordelen in de proceskosten. [de minderjarige] ’s verzoek daartoe wordt dus afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 20 november 2018 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.