4.2.De rechtbank heeft ter zake van het geschil als volgt overwogen.
“14. De Wet Mrb kent een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor – kort gezegd – oldtimers. Niet in geschil is dat eisers motor vanaf 23 augustus 2004 tot 1 januari 2014 voldeed aan de toen geldende voorwaarden voor deze vrijstelling.
15. Op grond van artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Mrb wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting (hierna: het Uitvoeringsbesluit) wordt de hiervoor bedoelde vrijstelling van belasting verleend respectievelijk het overgangsrecht oudere motorrijtuigen, bedoeld in hoofdstuk XA van de wet, toegepast, indien de ingevolge die bepaling respectievelijk dat hoofdstuk vereiste ouderdom, respectievelijk het tijdstip van eerste ingebruikneming, blijkt uit het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, dan wel deze ouderdom of dit tijdstip aan de hand van bescheiden wordt aangetoond.
16. Eiser genoot de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting, zoals die uit de destijds geldende wet voortvloeide. De door eiser ontvangen kennisgeving vrijstelling motorrijtuigenbelasting was daarop gebaseerd. De wettelijke regeling is met ingang van
1 januari 2014 gewijzigd, in die zin dat wat betreft motorrijtuigen als die van eiser de vrijstelling vanaf de wetswijziging slechts geldt voor motorrijtuigen die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Eisers motorrijtuig is in 1979 voor het eerst in gebruik genomen en voldoet daarom met ingang van 1 januari 2014 niet meer aan de voorwaarden voor vrijstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is met de wetswijziging per 1 januari 2014 de vrijstelling zoals die in eerdere jaren gold van rechtswege komen te vervallen (zie ook Gerechtshof Amsterdam 21 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2632). 17. In het eerste lid van artikel 84a van de Wet Mrb is bepaald dat het tijdvak voor toepassing van de overgangsregeling telkens een kalenderjaar is. Om voor een tijdvak in aanmerking te komen voor de overgangsregeling, dient op grond van artikel 84a, tweede lid, van de Wet Mrb een verzoek te worden gedaan, waarbij de betaling van de over het tijdvak verschuldigde belasting op grond van artikel 84a, vijfde lid, van de Wet Mrb wordt aangemerkt als een zodanig verzoek. Uit het wettelijke systeem en uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid dat voor elk tijdvak opnieuw een verzoek dient te worden gedaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 84a, derde lid, aanhef en onder e, van de Wet Mrb dient de belasting bij de aanvang van het tijdvak te zijn betaald, wil de overgangsregeling van toepassing zijn. Eiser had er zelf zorg voor dienen te dragen dat de belasting tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 31 december 2015, was betaald.
18. Nu eiser geen verzoek heeft gedaan en de motorrijtuigenbelasting niet uiterlijk op 31 december 2015 heeft betaald, kan de overgangsregeling voor het tijdvak 2016 niet worden toegepast. Verweerder heeft daarom terecht aan eiser naar het reguliere tarief rekeningen motorrijtuigenbelasting gestuurd en bij het uitblijven van betaling daarvan (voor wat betreft de periode 23 februari 2016 tot en met 22 mei 2016) vervolgens terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Dat verweerder op basis van coulance en om hem moverende redenen voor de jaren 2014, 2015 en kennelijk ook voor 2017 de overgangsregeling heeft toegepast, terwijl de betaling niet voor aanvang van het tijdvak is ontvangen, maakt dit oordeel niet anders.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”