In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de daarbij opgelegde boetes. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], heeft bezwaar gemaakt tegen vier naheffingsaanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd. De eerste drie naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor de periodes van 25 januari 2015 tot en met 24 oktober 2015, met bedragen van € 246 per aanslag, en bij de tweede en derde aanslag zijn ook boetes van € 158 opgelegd. De vierde naheffingsaanslag, die betrekking heeft op de periode van 25 oktober 2015 tot en met 24 januari 2016, is eveneens opgelegd voor € 246, maar de inspecteur heeft deze later ambtshalve verminderd tot nihil. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 juni 2017 de bezwaarschriften tegen de eerste drie naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard en de boete van € 52 voor de vierde naheffingsaanslag bevestigd. Het Hof heeft op 30 januari 2018 geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank en het Hof hebben beide geoordeeld dat de bezwaarschriften tegen de eerste drie naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk waren, omdat deze te laat waren ingediend. De boete van € 52 voor de vierde naheffingsaanslag werd als passend en geboden beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en biedt geen ruimte voor verdere vermindering of vernietiging van de boete.