ECLI:NL:GHAMS:2018:424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
200.232.951/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van beloning aan vereffenaars in het kader van de vereffening van een besloten vennootschap

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 2 februari 2018, wordt een verzoek behandeld tot toekenning van beloning aan de vereffenaars van de besloten vennootschap [B]. De zaak betreft de vereffening van [B], die op 30 mei 2011 is opgehouden te bestaan. De vereffening werd heropend op verzoek van mr. R.H.A.M. van Hövell tot Westerflier, die door de rechtbank Den Haag was benoemd als vereffenaar. De Ondernemingskamer heeft eerder mr. E.W.J.H. de Liagre Böhl benoemd als vereffenaar in 2001. De verzoeker, [A], heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de verzochte beloning aan de vereffenaars, met als argument dat er geen activiteiten zijn verricht door De Liagre Böhl en dat de vordering tot betaling van een eerdere declaratie door verjaring is tenietgegaan. De Ondernemingskamer overweegt dat de vereffenaars recht hebben op een beloning op basis van artikel 2:23 lid 2 BW, en dat de Ondernemingskamer bevoegd is om deze beloning toe te kennen, ook aan Van Hövell tot Westerflier, ondanks dat hij door de rechtbank was benoemd. Uiteindelijk kent de Ondernemingskamer een beloning toe van € 992,59 aan De Liagre Böhl en € 12.409,98 aan Van Hövell tot Westerflier, en wijst het overige verzoek af.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 11/86 en 12/86
beschikking van de Ondernemingskamer van 2 februari 2018
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. M.J.W. Hoek, kantoorhoudende te Alphen aan den Rijn,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
[C],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh, kantoorhoudende te Rotterdam.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Partijen zullen in het vervolg (ook) als volgt worden aangeduid:
- verzoeker met [A] ;
- verweerster met [B] ;
- belanghebbende met [C] .
1.2 Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer in het bijzonder naar haar beschikkingen in deze zaak van 29 mei 1986 en 29 november 2001.
1.3 Bij beschikking van 29 mei 1986 heeft de Ondernemingskamer bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 2:356 BW mr. E.W.J.H. de Liagre Böhl (hierna: De Liagre Böh) benoemd als bestuurder van [B] . Bij beschikking van 29 november 2001 heeft de Ondernemingskamer [B] op verzoek van De Liagre Böhl ontbonden, met zijn benoeming tot vereffenaar van het vermogen van [B] . Op 23 juni 2011 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [B] is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren met ingang van 30 mei 2011. Op verzoek van De Liagre Böhl heeft rechtbank Den Haag bij beschikking van 26 november 2015 de vereffening van het vermogen van [B] heropend, met benoeming van mr. R.H.A.M. van Hövell tot Westerflier (hierna: van Hövell tot Westerflier) tot vereffenaar. Op 9 december 2016 heeft van Hövell tot Westerflier de rekening en verantwoording en het plan van verdeling ter inzage gelegd bij handelsregister van de Kamer van Koophandel. Rechtbank Den Haag heeft vervolgens op 10 februari 2017 verklaard dat niemand daartegen in verzet is gekomen binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden.
1.4 Bij brief (met bijlagen) aan de Ondernemingskamer van 16 februari 2017 heeft Van Hövell tot Westerflier mede namens De Liagre Böhl, zo verstaat de Ondernemingskamer, rekening en verantwoording van het beheer gedaan aan de Ondernemingskamer en (op de voet van artikel 2:23 lid 2 BW) verzocht hen een bepaalde beloning toe te kennen.
1.5 De secretaris van de Ondernemingskamer heeft de advocaten van partijen bij brief van 21 juni 2017 in de gelegenheid gesteld zich over de brief (met bijlagen) van Van Hövell tot Westerflier van 16 februari 2017 uit te laten. Daarop heeft mr. Hoek namens [A] bij brief aan de Ondernemingskamer van 31 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen toekenning van de verzochte beloning. Van mr. Van den Muijsenbergh heeft de Ondernemingskamer in dit verband niet vernomen.
1.6 Van Hövell tot Westerflier heeft, daartoe door de secretaris van de Ondernemingskamer in de gelegenheid gesteld bij e-mail van 8 augustus, bij brief van 11 augustus 2017 (met afschrift aan mr. Hoek en mr. Van den Muijsenbergh) gereageerd op de door mr. Hoek kenbaar gemaakte bezwaren.
1.7 Bij e-mail van 6 september 2017 (met afschrift aan mr. Hoek en mr. Van den Muijsenbergh) heeft de secretaris van de Ondernemingskamer Van Hövell tot Westerflier verzocht een specificatie te verstrekken van de in de onderscheiden jaren gehanteerde uurtarieven. Daarop heeft Van Hövell tot Westerflier bij e-mail aan de Ondernemingskamer van 14 september 2017 (met afschrift aan mr. Hoek en mr. Van den Muijsenbergh) mede namens De Liagre Böhl, zo verstaat de Ondernemingskamer, een aangepast verzoek tot toekenning van beloning gedaan.
1.8 Van mr. Hoek en mr. Van den Muijsenbergh is geen reactie ontvangen op de berichten van Van Hövell tot Westerflier van 11 augustus en 14 september 2017.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Namens [A] heeft mr. Hoek – kort samengevat en naar de Ondernemingskamer begrijpt – de volgende bezwaren kenbaar gemaakt tegen toekenning van beloning als verzocht:
van De Liagre Böhl is, afgezien van een in januari 2004 kenbaar gemaakte declaratie van € 20.000 waartegen [A] toen bezwaar heeft gemaakt, geen enkele activiteit bespeurd en van hem is geen rapportage ontvangen;
nadien is in het kader van de vereffening in het geheel geen correspondentie of verslaglegging ontvangen;
de vordering tot betaling van voormelde declaratie van € 20.000 is door verjaring tenietgegaan, althans de redelijkheid en billijkheid verzet zich tegen het na dertien jaar alsnog in rekening brengen van reeds in 2004 betwiste werkzaamheden.
2.2
In reactie op deze bezwaren heeft De Liagre Böhl aangevoerd dat overeenkomstig de wet rekening en verantwoording is afgelegd tegenover crediteuren en gerechtigden. Bovendien is bij brief van 17 januari 2017 een kopie van de betreffende rekening en verantwoording tevens plan van verdeling, waarin tevens is voorzien in een (nog vast te stellen) vereffenaarssalaris van € 20.213, gezonden aan de advocaten van de aandeelhouders van [B] . De termijn om in verzet te komen tegen de rekening en verantwoording en plan van uitdeling is onbenut verstreken. Tegen de gespecificeerde verrichtingen van insolventiemedewerker Schouten en vereffenaar Van Hövell tot Westerflier zijn geen bezwaren gericht. Wat betreft de bezwaren die betrekking hebben op de werkzaamheden van De Liagre Böhl hebben partijen hun mogelijke recht van klagen verwerkt nu zij daarover in de voorbije twaalf jaar niet hebben geklaagd. De beweerde uit 2004 daterende declaratie betreft een destijds door vereffenaar De Liagre Böhl gemaakte schatting van de kosten van de vereffening. Van een factuur is nooit sprake geweest. Een factuur kan eerst opgemaakt worden nadat de Ondernemingskamer het salaris heeft vastgesteld. Tot dat moment is de salarisvordering niet opeisbaar en kan daarom van verjaring geen sprake zijn. Indien in dit verband wel een verjaringstermijn is gaan lopen, is deze nog niet verstreken voor zover het salarisverzoek betrekking heeft op werkzaamheden die betrekkelijk kort geleden door vereffenaar Van Hövell tot Westerflier zijn verricht.
2.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Artikel 2:23 lid 2 slot BW bepaalt dat de vereffenaar die door de rechter is benoemd recht heeft op een beloning welke deze hem toekent. Nu Liagre Böhl bij beschikking van 29 november 2001 door de Ondernemingskamer tot vereffenaar is benoemd, is de Ondernemingskamer bevoegd om hem in zijn hoedanigheid van vereffenaar een beloning toe te kennen. Van Hövell tot Westerflier is daarentegen niet door de Ondernemingskamer tot vereffenaar benoemd maar door de rechtbank Den Haag, bij beschikking van 26 november 2015, zodat in beginsel de rechtbank Den Haag bevoegd is hem een beloning toe te kennen. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer brengt echter een redelijke en op de praktijk toegesneden uitleg van voormeld artikel mee dat nu Van Hövell tot Westervlier is benoemd in het kader van de heropening in 2015 van de door de Ondernemingskamer in 2001 uitgesproken ontbinding, ook de Ondernemingskamer bevoegd is deze beloning toe te kennen. De Ondernemingskamer zal overgaan tot toekenning van een beloning aan zowel Liagre Böhl als Van Hövell tot Westerflier en neemt daarbij het navolgende in aanmerking.
2.4
Het onderhavige verzoek behelst uitsluitend een verzoek tot toekenning van een beloning aan de vereffenaars. Voor toekenning van een beloning komen in deze beschikking daarom uitsluitend in aanmerking werkzaamheden die zijn verricht door of namens De Liagre Böhl en Van Hövell tot Westerflier in de periode dat zij de hoedanigheid van vereffenaar hadden. Voor De Liagre Böhl houdt dit in dat voor beloning in aanmerking komen werkzaamheden die door of namens hem zijn verricht in de periode 29 november 2001 – 30 mei 2011 (de dag waarop ingevolge artikel 2:23b lid 9 BW de vereffening eindigde omdat toen geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig waren, zie hiervoor in 1.3). Blijkens de overgelegde kostenopgave zijn in deze periode werkzaamheden verricht tot een bedrag van in totaal € 992,59 inclusief BTW. Voor Van Hövell tot Westerflier komen voor toekenning van een beloning in aanmerking werkzaamheden door of namens hem verricht in de periode 26 november 2015 tot heden. Blijkens de overgelegde kostenopgave zijn in deze periode werkzaamheden verricht tot een bedrag van in totaal € 12.409,98 inclusief BTW.
2.5
Bedoelde kostenopgave tot een bedrag van € 992,59 inclusief BTW respectievelijk € 12.409,98 inclusief BTW komen de Ondernemingskamer niet onredelijk voor, ook omdat het gehanteerde tarief in overeenstemming is met de Recofa-richtlijnen. De Ondernemingskamer zal de vereffenaars daarom een beloning toekennen in overeenstemming met deze kostenopgave. De aanspraak van de vereffenaars op beloning is niet verjaard voorafgaand aan de vaststelling van de beloning door de rechter en de door mr. Hoek voor het overige bij zijn brief van 31 juli 2017 namens [A] kenbaar gemaakte bezwaren bieden, mede gelet op de reactie daarop van Van Hövell tot Westerflier bij brief van 11 augustus 2017 evenmin aanknopingspunten om anders te oordelen.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
kent mr. E.W.J.H. de Liagre Böhl, in zijn hoedanigheid van vereffenaar van het vermogen van [B] in de periode van 29 november 2001 - 30 mei 2011, een beloning toe van € 992,59 inclusief BTW;
kent mr. R.H.A.M. van Hövell tot Westerflier, in zijn hoedanigheid van vereffenaar van het vermogen van [B] in de periode vanaf 26 november 2015 tot heden een beloning toe van € 12.409,98 inclusief BTW;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, drs. P.R. Baart en prof. dr. R.A.H. van der Meer RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 2 februari 2018.