ECLI:NL:GHAMS:2018:4228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
23-001984-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na niet-naleving van bijzondere voorwaarden

Op 2 november 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De zaak betreft een veroordeelde die op 26 oktober 2016 een onherroepelijk arrest heeft ontvangen, waarbij hij is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 221 dagen voorwaardelijk. De voorwaarde was dat de veroordeelde zich aan bepaalde bijzondere voorwaarden zou houden, waaronder het ondergaan van een ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De advocaat-generaal vorderde nu de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd.

Tijdens de zitting is gebleken dat de veroordeelde na zijn ontslag uit de kliniek een korte terugval in drugsgebruik heeft gehad, maar dat dit niet geheel aan hem te wijten was. De hulpverlening had tekortgeschoten in de begeleiding van de overgang naar zelfstandigheid. Deskundigen van de reclassering en GGZ NHN hebben verklaard dat de situatie van de veroordeelde inmiddels verbeterd is en dat het niet wenselijk is om de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft de afwijzing van de vordering bepleit op basis van de verbeterde omstandigheden van de cliënt.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal afgewezen, onder verwijzing naar de verbeterde situatie van de veroordeelde en het belang van zijn rehabilitatie. De beslissing is genomen door de rechters J.H.C. van Ginhoven, M. Iedema en M.B. de Wit, en is uitgesproken in de openbare zitting.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummer: 000961-18
parketnummer: 23-001984-16
BESLISSING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Naar aanleiding van de op 23 augustus 2018 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen vordering van de advocaat-generaal bij dit hof d.d. 31 juli 2018 betreffende het op 26 oktober 2016 onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van 11 oktober 2016 in de strafzaak onder bovenvermeld parketnummer tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres],
bij welk arrest voornoemde veroordeelde is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met bevel dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 221 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd, of - voor zover hier van belang - de bij beslissing van 19 april 2017 gewijzigde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd, inhoudende dat hij voor zijn verslavingsproblematiek (al dan niet in het kader van nazorg en na een klinische behandeling ondergaan te hebben) een ambulante behandeling bij een door de reclassering aan te wijzen instelling (voor forensische verslavingszorg) ondergaat en zich houdt aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de behandelaars worden gegeven, is het hof tot een beslissing gekomen.

Inhoud van de vordering

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij voornoemd arrest voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gevorderd, te weten voor het deel van de gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen, omgezet in de vorm van een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.

Procesgang

Het hof heeft kennis genomen van de bij de vordering overgelegde stukken in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer, waaronder een advies tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf van 23 juli 2018, ondertekend door reclasseringswerker [naam 1] en unitmanager [naam 2] bij reclassering Inforsa, een mail van 15 oktober 2018 van [naam 3] van GGZ NHN en een mail van 16 oktober 2018 van [naam 1] van Reclassering Inforsa.
De veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep verschenen. Eveneens is verschenen zijn raadsvrouw mr. El Farougui. Tevens zijn [naam 1] van Reclassering Inforsa en verpleegkundig specialist [naam 3] van GGZ NHN verschenen en als deskundigen gehoord.

Beoordeling

De vordering is tijdig door de advocaat-generaal ingesteld.
Blijkens de brief d.d. 23 juli 2018 van de Reclassering heeft de veroordeelde de bijzondere voorwaarde niet nageleefd, en geconcludeerd dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om die reden tenuitvoergelegd dient te worden.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de deskundigen [naam 1] en [naam 3] aangegeven dat de situatie van de verdachte zoals deze nu is dermate goed is dat zij het niet langer wenselijk achten de voorwaardelijke gevangenisstraf, ook niet in de vorm van een werkstraf, ten uitvoer te leggen. Zij hebben aangegeven dat de zitting van 19 oktober 2018 wat hun betreft niet nodig was omdat de redenen voor het niet naleven van zijn bijzondere voorwaarden niet alleen aan verdachte te wijten waren en het op dit moment goed gaat met hem.
De raadsvrouw heeft, op grond van hetgeen de reclassering en de GGZ NHN naar voren hebben gebracht, afwijzing van de vordering bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de veroordeelde na het ontslag uit de gesloten kliniek weliswaar een terugval in drugsgebruik van korte duur heeft gehad, maar om redenen die niet geheel aan de veroordeelde te wijten zijn. Immers, de hulpverlening is tekortgeschoten bij de begeleiding van de gesloten naar de zelfstandige woning van de veroordeelde in Wormer. In de kliniek had de veroordeelde een duidelijke dagstructuur met veel dagbesteding. Na ontslag vanuit deze kliniek betrok de veroordeelde zijn woning waar geen hulp of structuur aanwezig was en er was evenmin werk of een dagbesteding voor hem geregeld. De kansen op een geslaagde overgang van de kliniek naar de zelfstandige woning hadden beter kunnen zijn wanneer dit goed geregeld was. Begin september 2018 is de veroordeelde voor een week opgenomen geweest in een verslavingskliniek, waar hij succesvol een detox heeft gedaan.
De reclassering heeft aangegeven dat het contact met de veroordeelde weer is hersteld, zijn financiële bewindvoering zo goed als rond is, hij werk heeft en zijn urinecontroles schoon zijn.
Het hof houdt er rekening mee dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het beter gaat met de verdachte en dat hij zijn leven weer in goede banen tracht te leiden. Het hof ziet daarin aanleiding om dit streven niet te doorkruisen met een gevangenisstraf dan wel een werkstraf.
Op grond van de behandeling ter terechtzitting en gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging derhalve afwijzen.

Beslissing

Het hof:
Wijst af de vordering van de advocaat-generaal.
Deze beslissing is genomen door mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M. Iedema en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 november 2018.
Mr. M.B. de Wit is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.