ECLI:NL:GHAMS:2018:4223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
23-003449-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor het opzettelijk telen en/of bewerken van hennep in een woning te Amsterdam op 18 mei 2015. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven weken. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 160 uren geëist, waarvan 80 uren voorwaardelijk. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het telen van hennep. Het hof heeft vastgesteld dat er in de woning van de medeverdachte hennepplanten en -resten aanwezig waren en dat de verdachte op het moment van de inval in de woning aanwezig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een schending van het recht op een eerlijke berechting. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003449-15
Datum uitspraak: 20 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-097108-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
laatst opgegeven verblijfplaats: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer twee volle vuilniszakken en een droogrek vol, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, nu er zich – kort weergegeven – in het dossier geen bewijs bevindt van enige betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit en niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het aanwezig hebben dan wel het telen, bereiden, bewerken of verwerpen van hennep.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Uit de te bezigen bewijsmiddelen volgt dat in en rondom de woning aan de [adres 2] een sterke hennepgeur geroken werd en dat verbalisanten alvorens dat te constateren enige tijd in en nabij het betreffende portiek bezig waren te achterhalen uit welke woning de hennepgeur precies kwam. Nadat de verbalisant [verbalisant 1] uiteindelijk op voornoemd adres aanbelde, hoorde zij dat de vrouw van de nabijgelegen bakkerij riep dat zij haar auto van het binnenterrein af wilde halen en dat, toen zij de deur opende, er opeens drie Marokkaanse jongens hard langs haar renden. Zij merkte daarbij op dat deze jongens wel uit een woning moeten zijn gekomen, aangezien je zonder sleutel het binnenterrein niet op kan komen.
Vervolgens deed medeverdachte [medeverdachte] de deur van de woning open, waarna verbalisant [verbalisant 2] een deel van de woning in kon kijken en op de grond overal hennep, restanten van hennep en scharen zag liggen en een zeer hevige henneplucht rook. Op dat moment zag de verbalisant dat er nog een tweede persoon in de woning was, namelijk de verdachte. De verdachte probeerde weg te lopen in de richting van een trap welke zich in de gang van de woning bevond en naar beneden liep, maar hij werd aangehouden.
De verbalisanten hebben vastgesteld dat het raam van de slaapkamer wagenwijd open stond, dat in het raamkozijn een schoenafdruk stond, dat het mogelijk is om via de balkons naar beneden te klimmen naar het binnenterrein, dat het dak van een geparkeerde auto vlak onder de balkons een deuk had en dat er op de motorkap een schoenafdruk stond.
De verbalisanten hebben waargenomen, en ook op de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s is te zien, dat een grote hoeveelheid hennep wijdverspreid door de woning lag. Zo stond er in de slaapkamer een droogrek waarop henneptoppen lagen te drogen en lag er in woonkamer een sprei, een zeil en een kleed op de grond waarop hennepplanten lagen. Sommige van deze planten waren reeds ontdaan van hun toppen en andere planten moesten nog getopt worden. Tevens is vastgesteld dat hennepafval en plakken hash zichtbaar aanwezig waren in de woonkamer, dat hennepplanten met toppen in de keuken aanwezig waren en dat op de zolderkamer zich op de grond een kweektent en in een vuilniszak een koolstoffilter met een slang bevond.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op de avond van 18 mei 2015 hennep aan het knippen was met ‘de jongens’.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennep in de woning van de medeverdachte [medeverdachte] en dat hij enkel naar deze woning is gegaan om naar het toilet te gaan. Hij heeft verklaard dat hij alleen de gang en de badkamer heeft gezien, ruimtes waarvan niet is gebleken dat er zich hennep(resten) bevonden, en dat de in de gang aanwezige deuren naar de andere kamers gesloten waren. Het hof acht deze niet nader onderbouwde en voor het eerste in hoger beroep afgelegde verklaring, behoudens de stelling dat de verdachte even ervoor van het toilet gebruik heeft gemaakt, volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder het aantreffen van hennep(resten) in meerdere ruimtes van de woning, de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] dat er met ‘de jongens’ werd geknipt, het gegeven dat even ervoor enkele personen uit de woning zijn weggerend alsmede de omstandigheid dat de verdachte in de woning aanwezig was en eveneens zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft beaamd - weg wilde lopen, oordeelt het hof dat bewerkingshandelingen in de woning plaatsvonden en dat de verdachte deze handelingen opzettelijk en in vereniging met anderen heeft verricht. Het hof acht het tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijke getuigenverzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan om alsnog getuige [medeverdachte] te horen, namelijk in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt op basis van de door deze getuige bij de politie afgelegde verklaring.
Het hof wijst het verzoek af nu het gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2018 van de raadsheer-commissaris onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen. Het hof overweegt in dit verband voorts dat de verklaring van de getuige, voor zover betwist, voldoende steun vindt in de andere te bezigen bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 mei 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft bewerkt in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht een lagere taakstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is geëist, nu de verdachte al bijna tweeënhalf jaar niet meer in aanraking is geweest met justitie en de redelijke termijn is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken van een grote hoeveelheid hennep. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en indirect ook aan daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 is hij eerder ter zake van Opiumwetdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt het hof het volgende. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Op 26 augustus 2015 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Het dossier is binnengekomen ter griffie van dit hof op 30 november 2015. Het hof zal arrest wijzen op 20 november 2018. Ondanks de overschrijding van twee jaar zal het hof volstaan met louter de constatering van deze overschrijding, nu het tijdsverloop in belangrijke mate het gevolg is van mislukte pogingen om tegemoet te komen aan een door de verdachte gedaan getuigenverzoek en slechts kleindeels te wijten is aan inactiviteit van de justitiële autoriteiten. Van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn is derhalve geen sprake. Dat laat onverlet dat het hof bij de strafoplegging wel in strafmatigende zin enigszins rekening houdt met het tijdsverloop als zodanig.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2018.
Mr. M.J.A. Plaisier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]