In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 juli 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 1000,- subsidiair twintig dagen hechtenis voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verzet tijdens zijn aanhouding. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman verzocht om een voorwaardelijke taakstraf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de geldboete, die werd vernietigd. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven, waaronder bedreiging van een opsporingsambtenaar. Het hof heeft de op te leggen straf aangepast en bepaald dat de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uren moet uitvoeren, in plaats van de geldboete, en daarnaast 15 dagen hechtenis moet ondergaan. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, wat heeft geleid tot de aanpassing van de taakstraf.
De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de taakstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, en mr. M.J.A. Plaisier was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.