ECLI:NL:GHAMS:2018:4222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
23-002835-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van de straf en overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 juli 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 1000,- subsidiair twintig dagen hechtenis voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verzet tijdens zijn aanhouding. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman verzocht om een voorwaardelijke taakstraf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de geldboete, die werd vernietigd. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven, waaronder bedreiging van een opsporingsambtenaar. Het hof heeft de op te leggen straf aangepast en bepaald dat de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uren moet uitvoeren, in plaats van de geldboete, en daarnaast 15 dagen hechtenis moet ondergaan. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, wat heeft geleid tot de aanpassing van de taakstraf.

De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de taakstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, en mr. M.J.A. Plaisier was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002835-15
Datum uitspraak: 20 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-674469-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
laatst opgegeven verblijfplaats: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de in eerste aanleg opgelegde geldboete. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten heeft het hof niet tot andere inzichten gebracht en vindt voorts weerlegging in de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1000,- subsidiair twintig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1000,- subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, verzocht in plaats van een geldboete een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet de financiële middelen heeft om de geldboete te voldoen, de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, de verdachte na deze zaak niet meer in aanraking met justitie is geweest en de redelijke termijn in grove mate is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verzet tijdens zijn aanhouding met lichamelijk letsel als gevolg. Deze strafbare feiten zijn op zichzelf al als ernstig te kwalificeren maar dat deze misdrijven tegen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zijn gericht, acht het hof des te kwalijker.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 is hij ook voorafgaand aan onderhavige feiten eerder ter zake van misdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen, in het licht van de recidive, een onvoorwaardelijke straf.
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman acht het hof de oplegging van een geldboete niet passend, gelet op de beperkte financiële middelen van de verdachte. Het hof acht een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Op 7 juli 2015 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Het dossier is binnengekomen ter griffie van dit hof op 24 september 2015. Het hof zal arrest wijzen op 20 november 2018. Hoewel de overschrijding van twee jaar niet enkel te wijten is aan de inactiviteit van de justitiële autoriteiten, komt het hof toch tot de conclusie dat er sprake is van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn. Gelet hierop zal het hof de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke taakstraf matigen tot 30 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 181 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde geldboete en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2018.
Mr. M.J.A. Plaisier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]