ECLI:NL:GHAMS:2018:4218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
23-003814-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een jas met betrekking tot verdachte in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad, was eerder veroordeeld voor diefstal van een jas, die toebehoorde aan een winkel. De tenlastelegging omvatte zowel de diefstal zelf als het verwerven van een goed waarvan de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen was. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 november 2018 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de jas aan de verdachte was gegeven door zijn vriendin, die deze in Boedapest had gekocht. Het hof heeft echter de argumenten van de raadsman verworpen en geconcludeerd dat de verdachte de jas met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De verdachte werd op heterdaad betrapt door verbalisanten, die hem met de jas aantroffen nabij de winkel waar deze was gestolen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden en het bewijs voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren. De eerdere veroordeling van de verdachte voor vermogensdelicten werd meegewogen in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003814-17
Datum uitspraak: 20 november 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-181305-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een jas heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er gerede twijfel bestaat over de betrokkenheid van de verdachte bij het verdwijnen van de jas uit de winkel van [bedrijf 2] te Amsterdam. De verdachte zou de jas hebben gekregen van zijn vriendin, die de jas in Boedapest heeft gekocht en bij de verdachte in Amsterdam langs kwam vanuit Boedapest. Namens de verdachte (die in hoger beroep afstand heeft gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn) heeft de raadsman gesteld dat er in Boedapest twee alarmlabels op de jas waren aangebracht, maar dat de winkelbediende daar kennelijk is vergeten het tweede label eraf te halen. Volgens de raadsman is er in het dossier voorts geen foto van de jas gevoegd en kan tot slot ook uit de bevindingen van aangever rond de aan- en afwezigheid van de soortgelijke jassen in de winkel [bedrijf 2] te Amsterdam de diefstal of heling van de jas niet worden afgeleid.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Uit de te bezigen bewijsmiddelen volgt dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 13 september 2017 omstreeks 13.30 uur een melding kregen om naar fietsverhuurbedrijf [bedrijf 1] aan de Nieuwezijds Kolk te Amsterdam te gaan, omdat een [verbalisant 1] daar met gereedschap van dit bedrijf een alarmbutton van zijn jas probeerde af te halen. Ter plaatse verklaarde de medewerker van [bedrijf 1] dat deze [verbalisant 1] net de winkel was uitgelopen, waarna hij deze [verbalisant 1] nog kon aanwijzen. Deze [verbalisant 1] is in de nabijheid van [bedrijf 1] aangehouden en bleek de verdachte te zijn. Bij het fouilleren zag verbalisant [verbalisant 1] dat de jas van de verdachte een zwarte alarmbutton had. Het betrof een groene lange jas van het merk Zelda. Ambtshalve was de verbalisant bekend dat deze jassen slechts in enkele winkels worden verkocht en in Amsterdam alleen in de winkel [bedrijf 2] aan het Damrak. Raadpleging van het internet leert dat de loopafstand tussen de [bedrijf 1]-vestiging aan de Nieuwezijds Kolk en de Popcultwinkel aan het Damrak minder dan 250 meter is. De verbalisant is omstreeks 14.30 uur naar [bedrijf 2] gegaan, heeft een foto van de jas aan de winkelmedewerker, tevens aangever, [naam] laten zien, waarna de medewerker verklaarde de jas te herkennen als zijnde een jas die in de winkel [bedrijf 2] wordt verkocht. De medewerker verklaarde aan verbalisant dat er op 11 september 2017 nog drie van deze jassen in de winkel hingen maar op dat moment (13 september 2017) nog maar één, terwijl uit het kassasysteem bleek dat er intussen slechts één jas is verkocht. Hieruit volgde dat één jas op onverklaarbare wijze miste. De medewerker van [bedrijf 2] heeft verder verklaard dat de alarmpoortjes van de winkel defect zijn. Zowel de verbalisant als winkelmedewerker hebben waargenomen dat de jassen uit de winkel hetzelfde zijn gelabeld als de bij verdachte aangetroffen (verbalisant) en gefotografeerde (medewerker [bedrijf 2]) jas, namelijk door middel van een zwart label aan de onderkant van de jassen.
Het hof oordeelt dat het op basis van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien niet anders kan zijn dan dat de verdachte de jas met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, met name gelet op de omstandigheden waaronder de medewerker van [bedrijf 1] hem aantrof, het feit dat hij op loopafstand van de winkel [bedrijf 2] is aangetroffen met de verdwenen jas alsmede de omstandigheid dat de aangifte de mogelijkheid open laat dat de jas kort tevoren (op 13 september 2017) is weggenomen.
Het hof acht voorts het alternatieve scenario van de verdachte dat hij de jas van zijn vriendin uit Hongarije heeft gekregen ongeloofwaardig, mede in aanmerking genomen dat de verdachte tevens bij de politie heeft verklaard dat hij de jas zelf in verschillende maten heeft gepast. Dit strookt niet met zijn verklaring dat zijn de vriendin de jas in Boedapest heeft gekocht en aan hem heeft gegeven in Nederland.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 september 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, toebehorende aan [bedrijf 2].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen waarvan zeven dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van een jas met een flinke waarde. Met zijn handelswijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de recidive kan niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. R.D. van Heffen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2018.
Mr. M.J.A. Plaisier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]