ECLI:NL:GHAMS:2018:4211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
23-001159-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal uit een personenauto met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor diefstal uit een personenauto. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Amsterdam voor het stelen van goederen uit een auto. De tenlastelegging omvatte onder andere een heren jas, zonnebrillen, speelgoed en een noodhamer, die toebehoren aan de benadeelde partij. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, onder verwijzing naar gebrek aan wettig bewijs, met name met betrekking tot bloedsporen die in de auto zijn aangetroffen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de bloedsporen door het Nederlands Forensisch Instituut zijn onderzocht en dat de matchkans met het DNA van de verdachte zeer klein was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich de toegang tot de auto heeft verschaft door middel van braak en dat hij de goederen wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.336,04 toegewezen, met uitzondering van een bedrag voor een hoofdtelefoon dat niet kon worden bewezen als gestolen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard, zodat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001159-18
datum uitspraak: 19 september 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-233196-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 09 maart 2017 tot en met 10 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een personenauto) heeft weggenomen - een (werk)tas met inhoud en/of
- een heren jas (merk Tommy Hillfinger) en/of
- een of meer zonnebril(len)
- een of meer boek(jes) en/of bewij(s)(z)(en) en/of
- een of meer stuk(ken) speelgoed en/of
- een of meer USB lader(s) en/of sleutel(s)
- een (oranje) noodhamer,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen goed(eren) heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer slot(en) en/of ruit(en) van/aan/op voornoemde personenauto.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

In hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman voert daartoe aan dat in het dossier
geen proces-verbaal met betrekking tot het aantreffen van en onderzoek aan de bloedsporen zit.
Derhalve kan niet worden vastgesteld of de aangetroffen bloedsporen verse bloedsporen zijn. Evenmin kan worden vastgesteld dat de door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzochte bloedsporen afkomstig zijn uit de in de tenlastelegging genoemde auto. De resultaten van de DNA test zijn daarom onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. Verder zijn er meer verklaringen mogelijk voor de aanwezigheid van een bloedspoor dat “matcht” met het DNA van de verdachte. Eén spoor is immers aangetroffen op een plastic zak in de achterbak van de auto en derhalve een “verplaatsbaar” goed. Nu andere scenario’s niet kunnen worden uitgesloten, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte heeft ingebroken in de auto.
Het hof verwerpt hetgeen door de verdediging is aangevoerd op grond van de navolgende overweging.
In het dossier bevindt zich een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
10 april 2017 (doorgenummerde pagina’s 11 – 12) waarin is gerelateerd dat in de auto (het hof begrijpt) van aangever [slachtoffer] twee bloed bemonsteringen zijn genomen. Eén bloed bemonstering is afkomstig van een plastic zak met egalisatie in de kofferbak, voorzien van nummer SIN AAKC6357NL. De andere bloed bemonstering is afkomstig van de handrem in dezelfde auto en is voorzien van nummer SIN AAKC6358NL. Uit het rapport van het NFI van 4 april 2017 (doorgenummerde pagina’s 13 – 16) volgt dat de bemonsteringen met voornoemde SIN nummers zijn onderzocht. Het hof stelt op grond hiervan vast dat de in de auto aangetroffen bloedsporen, door het NFI zijn onderzocht. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor een vermoeden dat de sporen die zijn genoemd in het proces-verbaal van bevindingen op doorgenummerde pagina 11 anders zijn dan de sporen die onderzocht zijn door het NFI. Uit het rapport van het NFI blijkt dat de bemonsteringen die zijn onderzocht een matchkans hebben van kleiner dan één op één miljard met celmateriaal dat is afgenomen van de verdachte. Dat niet is vastgesteld of het om verse sporen gaat doet hier niet aan af. Uit i) de aard van de aangetroffen substantie (bloedspoor), ii) de ingeslagen ruit in de auto, en iii) de omstandigheid dat bloedsporen op twee plekken in de auto zijn aangetroffen, namelijk op de handrem en in de kofferbak, leidt het hof af dat de aangetroffen bloedsporen dadersporen zijn die leiden naar de verdachte. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte de ruit van de auto heeft verbroken, dat de verdachte in de auto is geweest en dat hij zich de goederen van aangever [slachtoffer] wederrechtelijk heeft toegeëigend, in welk kader nog van belang wordt geacht dat de verdachte zelf geen enkele verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA sporen in deze auto.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 9 maart 2017 tot en met 10 maart 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een personenauto) heeft weggenomen
- een werktas met inhoud en
- een heren jas (merk Tommy Hilfiger) en
- zonnebrillen
- een boekje en bewijzen en
- speelgoed en
- een USB lader
- sleutel
- een oranje noodhamer,
geheel toebehorende aan [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen goederen heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van verbreking van een ruit voornoemde personenauto.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft in geval van bewezenverklaring, met een beroep op de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt, verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Het is in het belang van
zijn cliënt dat hij niet (weer) achter de tralies belandt en dat de behandeling, die zijn cliënt in het kader van bijzondere voorwaarden in een andere zaak opgelegd dient te ondergaan, in gang wordt gezet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft
daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit een auto, waarvan hij de ruit heeft ingeslagen. Dit heeft schade en overlast voor de eigenaar van de auto opgeleverd. Bovendien heeft de verdachte met deze diefstal er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendom van een ander.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 augustus 2018 is
hij twee maal eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. De verdachte is in 2016 tot
een voorwaardelijke straf veroordeeld en in januari 2017 tot een taakstraf. Beide straffen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een vermogensdelict te plegen
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit en de recidive ziet het hof geen aanleiding deze straf voorwaardelijk op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.427,27. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.793,27. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de betoogde vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de hoogte van de vordering te bepalen aan de hand van de huidige waarde van de goederen, waarvoor vergoeding wordt verzocht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg
van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De door de benadeelde partij opgevoerde onderbouwde bedragen komen het hof
redelijk voor en deze bedragen komen - behoudens de hieronder genoemde uitzondering - voor volledige vergoeding in aanmerking. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij niet beperken
- als door de verdediging bepleit - tot bedragen die zouden resteren na afschrijving(en) door de leeftijd
of het gebruik van de goederen. Immers, de benadeelde partij ziet zich door de inbraak in de auto genoodzaakt andere goederen aan te schaffen. Het wordt in de onderhavige situatie niet redelijk geacht van de benadeelde partij te verlangen de goederen waar het hier omgaat tweede hands aan te schaffen, dan wel dat de benadeelde partij zich geconfronteerd ziet met niet vergoede, onvoorziene uitgaven.
Het hof zal de vergoeding voor de ‘In Ear Beats hoofdtelefoon’ ad € 91,23 niet toewijzen, omdat uit
de aangifte niet volgt dat dit goed gestolen is en nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het te vergoeden bedrag komt op
€ 2.336,04,nu verder ten aanzien van deze vordering geen verweer is gevoerd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.336,04 (tweeduizend driehonderdzesendertig euro en vier cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.336,04 (tweeduizend driehonderdzesendertig euro en vier cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
33 (drieëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam,
waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, S. Clement en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid
van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 19 september 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]