ECLI:NL:GHAMS:2018:4210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
23-003456-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar en vrijspraak voor diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van diefstal, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 5 september 2018 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw.

De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van broeken uit een winkel en belediging van een ambtenaar, te weten een hoofdagent van politie. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij de diefstal heeft gepleegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte de ambtenaar heeft beledigd door deze opzettelijk te bespuwen. De verdachte is strafbaar bevonden voor deze belediging, die is gekwalificeerd als eenvoudige belediging aan een ambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. In hoger beroep heeft het hof de straf heroverwogen en, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden, besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van één week. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en het arrest is openbaar uitgesproken op 19 september 2018.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003456-17
datum uitspraak: 19 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702547-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Den Haag PPC te 's-Gravenhage.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem
onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer broeken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3:
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nedrland, opzettelijk een ambtenaar,te weten [verbalisant], hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [verbalisant] opzettelijk beledigend te bespuwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende. De aangever [naam] heeft een signalement gegeven van de persoon die de broeken bij winkelbedrijf [bedrijf] zou hebben weggenomen. De aangever heeft verklaard dat het om een man gaat met een Pools uiterlijk, 1.68 a 1.70 lang met een zwarte jas, een zwarte broek en zwarte schoenen. Behalve de omstandigheid dat het opgegeven signalement naar het oordeel van het hof weinig onderscheidend en specifiek is, komt het signalement niet overeen met het signalement van de verdachte op het moment dat hij werd opgepakt. Op dat moment droeg de verdachte immers een spijkerbroek en witte schoenen. Het dossier biedt voor het overige geen ander concreet aanknopingspunt op grond waarvan wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de broeken zou hebben weggenomen uit het winkelbedrijf [bedrijf].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 september 2017 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant], hoofdagent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door die [verbalisant] opzettelijk beledigend te bespuwen.
Hetgeen onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsvrouw heeft zich, voor het geval het hof zou komen tot een bewezenverklaring van feit 3, aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal en verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk een ambtenaar beledigd door hem tijdens de uitoefening van zijn functie
te bespuwen in zijn gezicht. Hierdoor heeft de verdachte niet alleen op ernstige wijze inbreuk gemaakt
op de integriteit van de betrokken ambtenaar, maar ook op diens gezag. Het hof acht dit spugen door de verdachte respectloos en bovendien onhygiënisch. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. S. Clement en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van
mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 19 september 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.