In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 30 december 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was beschuldigd van diefstal van goederen, waaronder zalm, kaas, entrecote en ribeye, die toebehoorden aan een winkelbedrijf in Heerhugowaard. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar de bewijsmiddelen uit de eerste aanleg overgenomen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De verdachte was eerder onherroepelijk veroordeeld voor (winkel)diefstal, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar de advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen en heeft besloten om de verdachte opnieuw te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de tenuitvoerlegging voor een maand toe te wijzen, gehonoreerd.
Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en de griffier was niet in staat om het arrest te ondertekenen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.