Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de huurovereenkomst tussen de rechtsvoorgangster van de Stichting Stadgenoot en de vader van de appellanten is beëindigd na zijn overlijden. De appellanten, die zowel als erfgenamen van de vader als curatoren van de moeder optreden, betwisten de beëindiging van de huurovereenkomst en stellen dat de moeder, die in een verzorgingstehuis verblijft, recht heeft op voortzetting van de huur. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst van rechtswege was geëindigd door het overlijden van de vader, omdat de moeder haar hoofdverblijf had verplaatst naar het verzorgingstehuis. De appellanten voeren aan dat de opname van de moeder tijdelijk was en dat zij de intentie hadden om haar terug te laten keren naar het gehuurde. Het hof oordeelt echter dat de moeder al bijna tweeënhalf jaar in het verzorgingstehuis verblijft en dat er geen concrete plannen zijn voor haar terugkeer. De grieven van de appellanten worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellanten worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.