In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de huur van woonruimte. De appellante, een cafébedrijf, heeft de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde ingediend, nadat de huurders, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], wanprestatie zouden hebben gepleegd door het gehuurde herhaaldelijk aan derden in gebruik te geven terwijl zij zelf niet aanwezig waren. De kantonrechter heeft de vordering van de appellante afgewezen, oordelend dat de ontbinding en ontruiming disproportioneel zouden zijn. De appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij de beslissing van de kantonrechter heeft bestreden.
Tijdens de zitting in hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellante heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de huurders tot ontruiming. De huurders hebben in hun incidenteel appel betoogd dat hun tekortkoming niet vaststaat en dat de kosten van de procedure gecompenseerd moeten worden. Het hof heeft vastgesteld dat de huurders in strijd met hun verplichtingen hebben gehandeld, maar dat niet is komen vast te staan dat zij het gehuurde niet meer zelf gebruiken. Het hof oordeelt dat de vorderingen van de appellante disproportioneel zijn en heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd.
Het hof heeft de kosten van het principaal appel gecompenseerd en de huurders veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2018.