ECLI:NL:GHAMS:2018:4168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.200.846/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg samenwerkingsovereenkomst inzake windturbines en de gevolgen van opzegging door opdrachtgevers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] KONSTRUKTIEBEDRIJF B.V. tegen de erfgenamen van [Y] en [geïntimeerde sub 6] over de uitleg en de opzegging van een samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de plaatsing van windturbines. De rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat de samenwerkingsovereenkomst op 10 december 2014 rechtsgeldig was opgezegd door de erfgenamen. Het hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de erfgenamen gerechtigd waren de overeenkomst op te zeggen. De samenwerkingsovereenkomst, die op 7 april 2008 was gesloten, bevatte bepalingen over de verplichtingen van partijen met betrekking tot het verkrijgen van vergunningen voor de plaatsing van windturbines. Het hof overweegt dat de gemeente had besloten dat het consortium, waartoe de erfgenamen niet behoorden, de windturbines zou exploiteren. Hierdoor was het voor de erfgenamen niet meer mogelijk om de overeenkomst na te komen. Het hof concludeert dat [X] niet kan eisen dat de erfgenamen de samenwerkingsovereenkomst nakomen, omdat de voorwaarden voor de uitvoering niet meer aanwezig waren. De vorderingen van [X] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.200.846/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/231242 / HA ZA 15-595
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 november 2018
inzake:
[X] KONSTRUKTIEBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante en eiseres in incident,
advocaat: mr. P.J. Soede te Utrecht,
tegen

1.[Y] ,

wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonend de [woonplaats 3] , gemeente [gemeente 1] ,
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonend te [woonplaats 4] ,
5.
[geïntimeerde sub 5]
wonend te [woonplaats 4] ,
6.
[geïntimeerde sub 6],
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
geïntimeerden en verweerders in incident,
advocaat: mr. Th.P. ten Brink te Rotterdam.
Appellante zal hierna “ [X] ”, geïntimeerden sub 1 tot en met 5 zullen “de erfgenamen [Y] ” en geïntimeerde sub 6 zal “ [geïntimeerde sub 6] ” worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 23 september 2016 is [X] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2016, onder bovenvermeld zaak-/ rolnummer gewezen tussen [X] als eiseres en [erflater] (hierna te noemen: “ [erflater] ”) en [geïntimeerde sub 6] als gedaagden.
Bij exploot van anticipatie hebben [erflater] en [geïntimeerde sub 6] de roldatum die is vermeld in het exploot van dagvaarding vervroegd naar 11 oktober 2016.
[X] heeft een memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering ex art. 843a Rv, teven vermindering van eis, met producties, ingediend.
[erflater] en [geïntimeerde sub 6] hebben hierna een memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv ingediend.
Op het hierop volgende verzoek van partijen om arrest heeft de rolraadsheer bij beslissing van 25 januari 2017 bepaald dat het incident niet afzonderlijk van de hoofdzaak zal worden behandeld.
Van de zijde van [erflater] en [geïntimeerde sub 6] is vervolgens een schorsingsakte ex artikel 225 lid 2 Rv genomen.
[X] heeft daarna een antwoordakte ingediend.
Bij beslissing van de rolraadsheer van 23 mei 2017 is de zaak op grond van artikel 225 Rv geschorst in verband met het overlijden van [erflater] op [overlijdensdatum] 2017. Naar aanleiding van het in voormelde antwoordakte door [X] gedane verzoek om verlening aan [X] van akte niet dienen voor zover de zaak jegens [geïntimeerde sub 6] loopt, heeft de rolraadsheer op deze laatste datum bepaald dat het geschil tussen [X] en [geïntimeerde sub 6] zal worden aangehouden totdat de geschorste zaak is hervat of de schorsing anderszins is geëindigd.
Bij exploot van 6 juni 2017, zoals hersteld bij exploot van 12 juni 2017 heeft [X] de erfgenamen [Y] in dit geding opgeroepen.
De erfgenamen [Y] en [geïntimeerde sub 6] hebben hierna een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
[X] heeft (in het exploot van oproeping) gevorderd,
in het incident, dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, (a) de erfgenamen [Y] en [geïntimeerde sub 6] zal veroordelen om binnen zeven werkdagen na betekening van dat arrest een afschrift te verstrekken van alle overeenkomsten gesloten tussen [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] met het Consortium Windkracht Wieringermeer en/of Nuon Windpark Wieringermeer B.V. en/of Windcollectief Wieringermeer B.V. en/of ECN Windenergy Facilities B.V. en/of de gemeente Wieringermeer, althans de gemeente Hollands Kroon, alsmede alle overeenkomsten met derden gesloten in de periode april 2008 tot heden met betrekking tot het saneren van de windturbines van [erflater] en/of het al dan niet plaatsen van een turbine op grond in eigendom van [geïntimeerde sub 6] , althans overeenkomsten met betrekking tot compensatie voor het saneren van de windturbine van [erflater] al dan niet in combinatie met het afzien van het plaatsen van een (opgeschaalde) turbine op grond in eigendom van [geïntimeerde sub 6] , alsmede (b) de erfgenamen [Y] en [geïntimeerde sub 6] zal veroordelen om binnen zeven werkdagen na betekening van het te wijzen arrest een afschrift te verstrekken van alle overeenkomsten en correspondentie, in de ruimste zin des woords, tussen het Consortium Windkracht Wieringermeer en/of Nuon Windpark Wieringermeer B.V., althans enige Nuon-entiteit en/of Windcollectief Wieringermeer B.V., althans de Vereniging Windcollectief Wieringermeer en/of ECN Windenergy Facilities B.V., althans enige ECN-entiteit ter zake het zorgdragen door Nuon en/of (deelnemers aan) het consortium van het oplossen van het “probleem [X] ”, (c) de erfgenamen [Y] en [geïntimeerde sub 6] , hoofdelijk, zal veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan voor zover zij in gebreke blijven uitvoering te geven aan dit arrest, (d) met veroordeling van de erfgenamen [Y] en [geïntimeerde sub 6] in de kosten van de procedure in het incident, en,
in de hoofdzaak, na wijziging eis, dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de erfgenamen [Y] en/of [geïntimeerde sub 6] , hoofdelijk althans ieder voor een gelijk deel, zal veroordelen tot betaling van de door [X] geleden en te lijden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de tussen partijen gesloten exclusieve samenwerkingsverklaring, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De erfgenamen [Y] en [geïntimeerde sub 6] hebben geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [X] in de proceskosten in het incident en de hoofdzaak.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.17 een aantal feiten vastgesteld. Met uitzondering van de vaststellingen onder 2.11 en 2.15, waartegen de grieven I en II zich keren, is de juistheid van deze feitenvaststelling niet in geschil, zodat ook het hof in zoverre van die feiten zal uitgaan. Met grief I klaagt [X] erover dat de rechtbank de door haar onder 2.11 genoemde brief te beperkt heeft weergegeven. Het hof zal bedoelde brief hierna (onder 2.11) uitvoeriger weergegeven. Grief II bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zogenoemde consortium mag bepalen waar de windmolens mogen komen en dat het Windcollectief bestaat uit 33 eigenaren van windturbines. Met de nuancering die [X] aangebracht wenst, zal het hof onder 2.15 rekening houden. [X] klaagt in grief II voorts over de overweging van de rechtbank onder 2.15 dat [erflater] noch [geïntimeerde sub 6] lid zijn geweest van het zogenoemde Windcollectief. [X] voert aan dat zij deze stelling niet heeft bevestigd noch ontkend en dat dit dus geen vaststaand feit tussen partijen is. Zij stelt voorts dat zij niet over deze informatie beschikt en dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] daarvan geen bewijs hebben bijgebracht. Anders dan [X] veronderstelt, rust echter niet op [erflater] en [geïntimeerde sub 6] (de stelplicht en) de bewijslast van de stelling dat zij geen lid zijn of zijn geweest van het genoemde Windcollectief, maar dient [X] te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij dat wel zijn of zijn geweest. Nu [X] dit onvoldoende hebben gesteld, laat staan hebben bewezen (en op dit punt ook geen bewijs hebben aangeboden), zal het hof met de rechtbank ervan uitgaan dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] nooit lid zijn geweest van het Windcollectief. Grief II is derhalve in zoverre ongegrond en zal overigens worden gehonoreerd zoals hieronder zal blijken.
Met inachtneming van het voorgaande, wordt in hoger beroep uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
[X] is gespecialiseerd in het ontwikkelen en realiseren van windturbine projecten.
2.2.
[erflater] en [geïntimeerde sub 6] bezaten ten tijde van het aangaan van de onder 2.3 genoemde overeenkomst gronden gelegen aan de Oostermiddenmeerweg in Wieringerwerf. [erflater] had een solitaire windmolen.
2.3.
In een op 7 april 2008 door [A] namens […] ( [X] Nederland Windenergie) en [erflater] en [geïntimeerde sub 6] ondertekende ‘exclusieve samenwerkingsovereenkomst en machtiging’ (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
Voor het plaatsen van windturbines in het gebied:
Aansluitend op de lijnopstelling langs de Korte Middenmeertocht(opmerking hof: partijen zijn het erover eens dat dit de ‘Korte Medemblikkertocht’ moet zijn
),waarbij de bestaande solitaire windturbine van dhr. [erflater] wordt verwijderd.
(…)
Dhr [erflater] en [geïntimeerde sub 6] zijn overeengekomen dat de eigendomsverdeling van de nieuwe turbine als volgt zal zijn:
Dhr [erflater] 62% en dhr [geïntimeerde sub 6] 38%.
Wij zullen in contact treden met de diverse instanties van wie toestemming noodzakelijk is. Ook zullen wij zorg dragen voor de vereiste onderzoeksrapporten en keuringen, welke vergunningverlenende instanties vereisen. U machtigt ons met dit doel de betreffende instanties namens u te benaderen. Uiteraard zullen wij u regelmatig rapporteren over de voortgang en bij belangrijke stappen vooraf met u in overleg treden. Als partijen hebben we afgesproken transparant met elkaar te zullen samenwerken en dat […] alle kosten voorfinanciert.
In het geval zal blijken dat de benodigde vergunningen en toestemmingen niet kunnen worden verkregen en dientengevolge plaatsing van windturbines in het bovenbedoelde gebied niet mogelijk is, bent u ons geen vergoeding verschuldigd, doch legeskosten zullen we dan delen.
Nadrukkelijk zijn wij met u overeengekomen dat in het geval onze werkzaamheden uitwijzen dat het plaatsen en rendabel exploiteren van windturbines in het gebied mogelijk is, levering van windturbines en toebehoren, via […] zal plaatsvinden en […] , indien dit van toepassing is, in de gelegenheid wordt gesteld als eerste en laatste te bieden op een locatievergoeding (mits concurrerend).
In het geval het totale pakket van […] met Vestas (aantoonbaar) dan echter niet concurrerend blijkt te zijn, heeft u de vrijheid om voor een ander merk windturbine te kiezen dat wel concurrerend is.
2.4.
Op 23 april 2008 heeft […] namens [erflater] en [geïntimeerde sub 6] een principeverzoek tot verwijdering van de solitaire windturbine van [erflater] en vervolgens tot plaatsing van een windturbine aansluitend op de windturbineopstelling aan de Korte Medemblikkertocht in de gemeente Wieringermeer ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wieringermeer.
2.5.
Op 24 april 2009 heeft […] [erflater] en [geïntimeerde sub 6] bericht dat zij inzage heeft gekregen in de startnotitie voor het vormen van een nieuw windenergiebeleid in de gemeente Wieringermeer, welke notitie er kort gezegd op neer komt dat een beperkt aantal partijen en de gemeente het beleid verder gaan vormgeven. Omdat […] vindt dat de belangen van de grondeigenaren in de gekozen structuur niet volledig tot hun recht komen, heeft […] de gemeente bericht dat het noodzakelijk is om […] bij de verdere vormgeving van de plannen te betrekken om het windplan Wieringermeer tot een succes te maken.
2.6.
Op 14 mei 2009 heeft […] gebruikgemaakt van het inspreekrecht tijdens de behandeling van het Windplan in de raadscommissie en geprobeerd de commissie ervan te overtuigen dat […] de gemeente zou moeten ondersteunen in de verdere vormgeving van beleid op windenergiegebied.
2.7.
Op 12 maart 2010 heeft […] [erflater] en [geïntimeerde sub 6] bericht dat de gemeente de randvoorwaarden en een bijbehorende kansenkaart heeft gepubliceerd en dat uit deze stukken blijkt dat de windenergielocatie van [erflater] en [geïntimeerde sub 6] goed binnen het op te stellen windplan past.
2.8.
Op de informatieavond van 1 juni 2010 zijn door Arcadis twee ontwerpscenario's voor het Windplan Wieringermeer gepresenteerd. Bij brief van 22 juni 2010 heeft […] , samen met twee andere partijen, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wieringermeer geattendeerd op een derde ontwerpscenario.
2.9.
Op 18 januari 2011 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [erflater] en de heer [B] van […] .
2.10.
Bij brief van 27 mei 2011 heeft […] [erflater] en [geïntimeerde sub 6] bericht dat zij haar zienswijze op de Ontwerpstructuurvisie heeft ingediend.
2.11.
Bij brief van 16 november 2011 heeft […] [erflater] en [geïntimeerde sub 6] bericht dat de Structuurvisie definitief door de gemeenteraad is vastgesteld en dat de locatie van het windenergieproject aan de Korte Medemblikkertocht hierin is opgenomen. […] schrijft in haar brief dat, ondanks dat de locatie in eerdere planvorming van de modellen ‘boemerang’ en ‘Polderrand’ niet was opgenomen, het gelukt is om de gemeente en opstellers van de diverse modellen te overtuigen dat de locatie thuishoort in de Structuurvisie als noodzakelijke windenenergielocatie. Met het vaststellen van de Structuurvisie kan, aldus […] , er een vervolg worden gegeven aan het realiseren en invullen van de windenergielocaties. Zij schrijft voorts dat de gemeente heeft aangegeven dat zij de principeverzoeken, die al jaren aangehouden worden, gaan afwijzen omdat deze niet volgens de Structuurvisie ingevuld worden. Hierop volgend verwacht de gemeente, aldus […] , dat er één allesomvattend plan ingediend wordt, waarbij voldaan wordt aan alle uitgangspunten van de Structuurvisie. Volgens […] houdt dit in dat de verschillende (markt)partijen en betrokkenen elkaar moeten vinden en één gezamenlijk plan moeten opstellen en dat alle partijen en dus ook de initiatiefnemers van de huidige windenergieprojecten hierbij betrokken worden. Ten slotte deelt zij mee dat de komende periode moet uitwijzen hoe de exacte invulling eruit gaat zien. [X] belooft [erflater] en [geïntimeerde sub 6] ten slotte hen van de vorderingen op de hoogte te houden.
2.12.
Op 22 november 2011 is het door […] namens [erflater] en [geïntimeerde sub 6] ingediende principeverzoek afgewezen.
2.13.
Bij brief van 25 juli 2012 heeft […] aan [erflater] en [geïntimeerde sub 6] bericht dat […] , omdat de kaders van het Windplan duidelijk zijn, in de tweede helft van 2012 de locatie van hen zal indienen bij de gemeente om de mogelijke realisatie te versnellen.
2.14.
Bij e-mail van 24 augustus 2012 heeft de zoon van [erflater] , namens zijn vader, aan […] bericht dat […] niet bij machte is om een windturbine te realiseren op het land van [geïntimeerde sub 6] , omdat zij niet in het consortium zit en het consortium mag bepalen waar de molens mogen komen. In de e-mail wordt verder aangegeven dat [erflater] geen prijs meer stelt op de activiteiten van […] , aangezien deze op een doodlopend spoor staan.
2.15.
ECN, NUON en het Windcollectief Wieringermeer (in navolging van de rechtbank ook: het Windcollectief) zitten in het consortium. Het Windcollectief bestaat uit een aantal eigenaren van windturbines. [erflater] noch [geïntimeerde sub 6] zijn lid (geweest) van het Windcollectief. Binnen de door de gemeente in de Structuurvisie aangewezen zones/locaties bepaalt het consortium de exacte locatie van de windturbines.
2.16.
Bij brief van 15 september 2014 heeft […] [erflater] en [geïntimeerde sub 6] verzocht binnen veertien dagen nadien aan te geven dat zij de samenwerkingsovereenkomst gestand ziet en met […] in gesprek wil gaan. Bij brief van 25 november 2014 heeft […] [erflater] en [geïntimeerde sub 6] gesommeerd om met […] in contact te treden teneinde de vervolgstappen in het project te bespreken.
Bij brief van 10 december 2014 hebben [erflater] en [geïntimeerde sub 6] voor zover nodig expliciet de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd.
2.17.
Op 7 mei 2015 zijn vergunningen verleend voor plaatsing van windturbines in de lijnopstelling aan de Korte Medemblikkertocht. Er is geen vergunning verleend voor een windturbine op het land van [geïntimeerde sub 6] .

3.Beoordeling

3.1.
[X] heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd
primaireen verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst van kracht is en gelasting van [erflater] en [geïntimeerde sub 6] tot voortzetting en nakoming daarvan
subsidiaireen verklaring voor recht dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] , voor zover kan worden vastgesteld dat zij de verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst niet kunnen nakomen, schadeplichtig zijn jegens [X] en veroordeling van [erflater] en [X] tot schadevergoeding aan [X]
meer subsidiaireen verklaring voor recht dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] de samenwerkingsovereenkomst enkel tegen vergoeding van schade en betaalde kosten kunnen beëindigen of opzeggen en veroordeling van [erflater] en [geïntimeerde sub 6] tot schadevergoeding op te maken bij staat. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
3.2.
Het onderhavige geschil gaat, kort samengevat, over de vraag of [erflater] en [geïntimeerde sub 6] de samenwerkingsovereenkomst met […] van 7 april 2008 op 10 december 2014 mochten opzeggen dan wel of zij, zoals [X] hun verwijt, in de nakoming van die overeenkomst tekort zijn geschoten. De rechtbank is bij de beoordeling van het geschil veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat ‘ […] ’ een handelsnaam was van [X] en dat het dus [X] was die de samenwerkingsovereenkomst met [erflater] en [geïntimeerde sub 6] heeft gesloten. Ook het hof zal daarvan veronderstellenderwijs van uitgaan en derhalve in het midden laten of het verweer van de erfgenamen [erflater] en [geïntimeerde sub 6] dat [X] geen partij bij de samenwerkingsovereenkomst is, juist is.
3.3.
De beoordeling van het geschil tussen partijen hangt in hoge mate af van de uitleg van de genoemde samenwerkingsovereenkomst. Het hof overweegt dat de rechtbank voor de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst terecht het criterium van het Haviltex-arrest heeft vooropgesteld, inhoudende dat het voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht, alsmede dat telkens van beslissende betekenis zijn alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
3.4.
In de samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd, voor zover van belang, dat [X] de instanties zou benaderen die toestemming zouden kunnen verlenen voor het plaatsen van een windturbine op de in de overeenkomst bedoelde locatie. Naar de rechtbank heeft overwogen en door partijen niet wordt bestreden, hadden partijen daarbij voor ogen dat de nieuwe windturbine, als daarvoor toestemming zou worden verleend, op grond van [geïntimeerde sub 6] zou worden geplaatst. In de overeenkomst valt voorts te lezen dat [X] de voorbereidingen zou treffen om een dergelijke toestemming te verkrijgen. In het contract is verder bepaald dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] , met uitzondering van de legeskosten, geen vergoeding verschuldigd zouden zijn aan [X] “in het geval zal blijken dat de benodigde vergunningen (…) niet kunnen worden verkregen en dientengevolge plaatsing van windturbines (...) niet mogelijk is”. De volgende zin in de overeenkomst houdt in dat [X] de windturbines en toebehoren zou leveren “in het geval onze werkzaamheden uitwijzen dat het plaatsen en rendabel exploiteren van windturbines in het gebied mogelijk is” en zij, als dat van toepassing is, in de gelegenheid zal worden gesteld als eerste en laatste te bieden op een locatievergoeding (mits concurrerend).
3.5.
Naar het oordeel van het hof heeft [X] niets aangevoerd op grond waarvan [erflater] en [geïntimeerde sub 6] op grond van deze bewoordingen in de samenwerkingsovereenkomst er op bedacht hadden moeten zijn dat zij de windturbines met toebehoren ook door of via [X] zouden moeten laten leveren als de vergunning voor het plaatsen van de windturbines niet aan [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] zelf zou worden verleend. Dit laatste is namelijk wat zich in feite heeft voorgedaan. Naar [X] erkent, heeft de gemeente besloten het project voor de boogde 99 windturbines in de Wieringermeerpolder te laten ontwikkelen door Nuon, ECN en het Windcollectief, ook wel aangeduid als het consortium. Door dit besluit van de gemeente werd dus duidelijk dat er geen vergunning voor de plaatsing en exploitatie van een windturbine in het gebied als bedoeld in de overeenkomst (rechtstreeks) aan [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] zou worden verleend en dat ook een namens hen in te dienen verzoek door [X] tot een dergelijke vergunningverlening zou worden afgewezen. Zoals bij de bespreking van grief II onder “De feiten” aan de orde is gekomen, staat vast dat [erflater] noch [geïntimeerde sub 6] lid waren van het Windcollectief en (dus) geen deel uitmaakten van het consortium en hetzelfde gold voor [X] . Het is in strijd met de strekking en betekenis van de bepalingen in de overeenkomst, zoals [erflater] en [geïntimeerde sub 6] die redelijkerwijs hebben mogen opvatten, om [erflater] en [geïntimeerde sub 6] ook onder die omstandigheden gehouden te blijven achten de nieuwe windturbine met toebehoren van [X] af te nemen. Ook strookt het niet met de strekking en de woorden van de overeenkomst, zoals [erflater] en [geïntimeerde sub 6] die hebben mogen begrijpen, hen onder die omstandigheden verplicht te houden [X] in de gelegenheid te stellen te bieden op een ‘locatievergoeding’. Het principeverzoek dat [X] namens hen had ingediend, is door de gemeente in 2011 afgewezen en [erflater] en [geïntimeerde sub 6] zouden ook daarna als gevolg van het besluit van de gemeente om nog slechts met het consortium zaken te doen voor zover het de realisering van het windenergiebeleid in de gemeente betrof, geen vergunning meer kunnen verkrijgen. Nadien heeft [X] ook feitelijk geen nieuw verzoek tot vergunningverlening voor de exploitatie van een windturbine namens [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] ingediend, hetgeen van het voorgaande de bevestiging vormt. Voor zover [X] een ander standpunt huldigt, gaat zij uit van een onjuiste lezing van de samenwerkingsovereenkomst.
3.6.
Voor zover [X] heeft aangevoerd dat [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] zich bij het Windcollectief hadden kunnen aansluiten of met het consortium hadden kunnen onderhandelen, is dat geen terecht verwijt aan het adres van [erflater] en [geïntimeerde sub 6] . Zoals [X] immers zelf opmerkt, zou [X] dat ook namens hen hebben kunnen doen, zo zij daartoe al niet gehouden was op grond van de samenwerkingsovereenkomst voor zover daarmee een vergunning voor de exploitatie van een windturbine door [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] zou kunnen worden verkregen. Uit de door [X] overgelegde producties in hoger beroep (productie 16 bij memorie van grieven) en haar stellingen blijkt overigens dat zij, althans het samenwerkingsverband waarin zij opereerde (met o.a. Eneco), in oktober/november 2011, heeft geprobeerd met Nuon in gesprek te raken, maar dat dat contact door Nuon is afgehouden. Uit niets kan worden afgeleid dat [X] zich vervolgens tot [erflater] en [geïntimeerde sub 6] heeft gewend met het verzoek zelf met Windcollectief of het consortium contact op te nemen.
3.7.
Tussen partijen staat vast dat op de grond van [geïntimeerde sub 6] geen windturbine is geplaatst. [X] voert aan dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] (of een door hen aangewezen derde) met het consortium een overeenkomst (moeten) hebben gesloten, waarbij [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] zijn gecompenseerd voor de verplichting om de bestaande solitaire windturbine van [erflater] te saneren en af te zien van plaatsing van een windturbine op grond van [geïntimeerde sub 6] . Als een dergelijke overeenkomst al zou zijn gesloten, kan dat [X] niet baten. De samenwerkingsovereenkomst strekt er immers toe [erflater] en [geïntimeerde sub 6] te verplichten een windturbine bij [X] af te nemen indien aan hen zou worden vergund een windturbine op hun grond te plaatsen en te exploiteren of, als zij van de uitoefening van dat plaatsings- en exploitatierecht zouden willen afzien, [X] in staat te stellen een windturbine te plaatsen en te exploiteren. Die verplichtingen ontstaan echter niet als bedoeld plaatsings- en exploitatierecht niet aan hen vergund wordt. Dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] een vergunning tot exploitatie van een windturbine op hun grond hebben verkregen of zouden hebben kunnen krijgen, wordt door [X] echter niet gesteld. [X] kan dan ook geen aanspraak ontlenen aan het bestaan van een overeenkomst tussen [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] enerzijds en het consortium anderzijds inzake compensatie voor sanering van de bestaande windturbine.
3.8.
Naar het oordeel van het hof waren [erflater] en [geïntimeerde sub 6] gerechtigd de overeenkomst bij hun brief van 10 december 2014 met onmiddellijke ingang op te zeggen. Het standpunt van [X] dat de samenwerkingsovereenkomst niet kan worden opgezegd, is onjuist. Een samenwerkingsovereenkomst als de onderhavige is opzegbaar. Daaraan doet niet af dat de overeenkomst tevens elementen bevat van een volmacht- en een (voorwaardelijke) optieverlening, alsmede als een gedeeltelijke, maar voorwaardelijke koop-/aannemingsovereenkomst kan worden beschouwd. Het belangrijkste kenmerk van de overeenkomst is de opdracht aan [X] om namens [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] een vergunning te bemachtigen, waarbij de beloning voor [X] erin bestaat de vergunde windturbine te leveren en, subsidiair, zelf te exploiteren. In de overeenkomst is voorts niet uitgesloten dat de overeenkomst wordt opgezegd. Daarnaast geldt dat er naar het oordeel van het hof een voldoende zwaarwegende grond bestond voor [erflater] en [geïntimeerde sub 6] om tot opzegging over te gaan. Nadat de gemeente het principeverzoek had afgewezen, heeft [X] geen activiteiten ontplooid ter verkrijging (alsnog) van een vergunning voor [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] voor de exploitatie van een windturbine op hun grond. Naar verwachting kon het doel van de samenwerkingsovereenkomst door [X] ook niet meer worden bereikt. [X] heeft onvoldoende onderbouwd dat dit door handelen van [erflater] en [geïntimeerde sub 6] is bewerkstelligd. [X] heeft dit ook niet geconcretiseerd te bewijzen aangeboden. Het bewijsaanbod van [X] betreffende de uitlating van [geïntimeerde sub 6] dat [erflater] tegen hem heeft gezegd dat “het probleem [X] ” wel door Nuon zou worden opgelost, is niet ter zake dienend, omdat uit die uitlating niet kan worden geconcludeerd dat [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] hebben geprobeerd te voorkomen of te frustreren dat aan hen van gemeentewege vergunning zou worden verleend voor de exploitatie van een windturbine op hun grond.
3.9.
[X] heeft nog opgemerkt dat mede ten gevolge van haar inspanningen de locatie aansluitend op de lijnopstelling langs de Korte Medemblikkertocht is opgenomen in de Structuurvisie Windplan Wieringermeer. [erflater] en [geïntimeerde sub 6] hebben dit tegengesproken. Nu [X] deze stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, gaat het hof daaraan voorbij. Het hof laat daarbij nog daar dat niet valt in te zien dat [X] daarmee aanspraak zou kunnen maken op schadevergoeding, zoals zij vordert.
3.10.
Met het voorgaande behoeven de (nog niet afzonderlijk besproken) grieven geen afzonderlijke bespreking meer. Zij stuiten op het voorgaande af. Grief III (betreffende het verweer dat [X] geen partij bij de samenwerkingsovereenkomst is) behoeft geen behandeling, omdat de overige weren van (de erfgenamen) [erflater] en [geïntimeerde sub 6] doel treffen. De rechtbank heeft de vorderingen van [X] voor zover in hoger beroep gehandhaafd terecht afgewezen. Ook de in hoger beroep gewijzigde eis is niet toewijsbaar. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [X] dient als de in het ongelijke gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
3.11.
De incidentele vordering van [X] tot afgifte op grond van artikel 843a Rv zal eveneens worden afgewezen. De vordering tot afgifte door erfgenamen [erflater] en [geïntimeerde sub 6] van alle overeenkomsten gesloten met het consortium en/of de gemeente is onvoldoende gespecificeerd. Voor zover afgifte wordt gevorderd van alle overeenkomsten tussen [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] en derden vanaf april 2008 met betrekking tot het saneren van de windturbine van [erflater] en/of en het al dan niet plaatsen van een turbine op de grond van [geïntimeerde sub 6] , hebben [erflater] en [geïntimeerde sub 6] zich verweerd met de stelling dat zulke overeenkomsten eenvoudig niet bestaan en dus niet kunnen worden afgegeven. Wat daar ook van zij, [X] geen voldoende rechtmatig belang bij toewijzing van een dergelijke vordering, nu de enkele omstandigheid dat [erflater] en/of [geïntimeerde sub 6] zulke overeenkomsten zou(den) hebben gesloten geen rechtvaardiging vormt voor toewijzing van enige vordering van [X] tot schadevergoeding jegens (de erfgenamen) [erflater] respectievelijk [geïntimeerde sub 6] . Voor zover de vordering tot afgifte correspondentie betreft die is gevoerd met betrekking tot het zorgdragen door Nuon van “het probleem [X] ”, heeft [X] geen voldoende rechtmatig belang, omdat, nog daargelaten dat zulke stukken volgens [erflater] en [geïntimeerde sub 6] niet bestaan, deze geen grond zouden opleveren voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding jegens (de erfgenamen) [erflater] en [geïntimeerde sub 6] , nu het op dit punt door [X] aan hen gemaakte verwijt, te weten dat zij daardoor de overeengekomen exclusiviteit en transparantie hebben geschonden, van iedere grond ontbloot is omdat de samenwerkingsovereenkomst niet verbiedt dat [erflater] en [geïntimeerde sub 6] contacten met derden hebben en zij zeker niet gehouden zijn [X] daarvan op de hoogte te houden, ook al zouden zij de genoemde inhoud hebben.

4.Beslissing

Het hof:
wijst de incidentele vordering van [X] af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af de in hoger beroep door [X] geformuleerde (gewijzigde) eis;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van erfgenamen [erflater] en [geïntimeerde sub 6] tot op heden begroot op € 314,= wegens griffierecht en € 2.148,= voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, J.C.W. Rang en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.