Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een geschil over de afwikkeling van een maatschapsovereenkomst. De appellant, een oogarts, heeft in hoger beroep de rechtbank Amsterdam aangesproken, die zich onbevoegd had verklaard op basis van een arbitragebeding in de maatschapsovereenkomst. De appellant vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij goodwill verschuldigd zijn na de beëindiging van de maatschapsovereenkomst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het geschil onder het arbitrale beding viel, waardoor zij zich onbevoegd verklaarde. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de vorderingen van de appellant voortvloeien uit de maatschapsovereenkomst, waardoor de rechtbank inderdaad onbevoegd was. Het hof vernietigde het bestreden vonnis gedeeltelijk en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van arbitragebedingen in maatschapsovereenkomsten en de gevolgen voor de bevoegdheid van de gewone rechter.