ECLI:NL:GHAMS:2018:4116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
23-003441-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake winkeldiefstal met geweld in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 september 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor winkeldiefstal, waarbij geweld was gebruikt tegen een omstander. De tenlastelegging betrof een incident op 29 juli 2017, waarbij de verdachte samen met anderen een rugtas en kledingstukken had gestolen uit een winkel in Amsterdam. Tijdens de vlucht sloeg de verdachte een beveiliger, die hem probeerde tegen te houden, in het gezicht, waardoor deze letsel opliep.

Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zittingen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 dagen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, maar het hof heeft, na afweging van de ernst van het feit en de omstandigheden, besloten om de straf te verhogen naar een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de impact van het delict op de slachtoffers en de samenleving. De verdachte is strafbaar verklaard op basis van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, dat diefstal met geweld bestraft. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003441-17
datum uitspraak: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702278-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een rugtas en/of een of meerdere kledingstuk(ken) en/of een of meerdere accessoire(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte voornoemde [slachtoffer] een of meermalen in het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juli 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas en kledingstukken toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], welke diefstal werd gevolgd van geweld gepleegd tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat:
1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL300-2017161729-1 van 29 juli 2017, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 6-8).
Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring vanaangever
[naam 1]:
Ik ben namens de benadeelde [bedrijf], vestiging [adres 2], waar ik als beveiliger werk, gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 29 juli 2017 omstreeks 18.00 uur zei een medewerkster van [bedrijf] [naam 2] mij dat zij een brandlucht rook en vermoedde dat men alarm labels aan het openmaken was in de paskamer. Het waren [volgens haar] twee mannen waarvan 1 een zwart Nike vest droeg.
Ik spoedde mij naar de winkel en liep de winkel in. Toen ik de trap opliep naar de eerste verdieping zag ik twee mannen naar mij toe lopen, de trap af. Ik zag dat een van de mannen een zwart Nike vest droeg en dat de man met het zwarte T-shirt een rugtas van [bedrijf] over zijn linkerschouder droeg. Ik herkende het voorwerp als een tas die [bedrijf] verkoopt. Ik zag dat beide mannen gingen rennen. Ik zag dat de man met het zwarte T-shirt wegrende met de [bedrijf] tas bij zich. Ik zag dat hij de tas op straat weggooide. Ik pakte de tas op. Kennelijk was er een getuige mee gerend en ik zag dat hij bloed had ter hoogte van zijn mond. Ik vroeg aan deze man wat er gebeurd was. Hij zei dat het bloed veroorzaakt was door de man met het zwarte T-shirt. Ik zag dat de man met het zwarte T-shirt werd aangehouden door een motoragent. De gestolen tas met daarin kledingstukken van [bedrijf] is teruggegaan naar de winkel. Ik overhandig hierbij een bonnetje met de waarde van de gestolen spullen.
2.
Een geschrift, zijnde een kassabon, behorende bij het onder 1 opgenomen proces-verbaal van aangifte (doorgenummerde pagina 9).
Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[bedrijf]
[adres 2]
Amsterdam
Datum: 29-7-17
Accessories NOSIZE zwart 19,99
Denim wall core grijs 39,99
Denim wall core zwart 39,99
Denim wall core zwart 39,99
Denim wall core zwart 39,99
Totale waarde 179,95 €
3.
Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2017161729-4 van 29 juli 2017, in
de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]
(doorgenummerde pagina 10).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer in als
verklaring vanvoornoemde
opsporingsambtenaar:
Op 29 juli 2017 omstreeks 18.00 uur zag ik twee mannen over de Nieuwezijds Kolk te Amsterdam rennen. Ik zag dat de voorste man een beveiligingsmedewerker van een winkel was. Achter deze man zag ik een man rennen met bebloede mond en rechterhand. Hij bleek te zijn genaamd: [slachtoffer]. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: “Ik liep richting de Smallesteeg en zag de beveiligingsmedewerker achter een man rennen. Ik probeerde deze man te stoppen door hem vast te pakken. Hierop sloeg hij mij met een vuist in mijn gezicht. Ik werd hierdoor kort duizelig en liet uit een reflex de man los. Ik voel mij nu duizelig door de vuistslag en ik bloed uit mijn mond.”
Ik, verbalisant, zag dat de voortanden van [slachtoffer] onder het bloed zaten. Ik nam [slachtoffer] mee naar het politiebureau Burgwallen. Ik zag dat [slachtoffer] daar collega [verbalisant 3] met verdachte [verdachte], geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats], zag lopen en ik hoorde hem zeggen: “Dat is die klootzak die mij sloeg”.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017161729-42 van 29 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
S. [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 28-29).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer in als
verklaring vanvoornoemde
opsporingsambtenaar:
Op 29 juli 2017 omstreeks 18.00 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met motorsurveillance belast in Amsterdam. Ik hoorde dat er twee verdachten liepen op de Nieuwezijds Kolk. Ik reed op dat moment op de Nieuwezijds Voorburgwal ter hoogte van de Nieuwezijds Kolk en zag een persoon rennen die later bleek te zijn: [verdachte], geboren [geboortedag]1990 in [geboorteplaats]. Ik zag dat [verdachte] van mij wegrende. Ik zag dat hij hard rende en verschillende keren omkeek. Ik heb Rahwe staande- en aangehouden en overgebracht naar het [politie]bureau Burgwallen.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI300-2017161729-15 van 30 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 12-16).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer in als
verklaring vanvoornoemde
opsporingsambtenaar:
Op 29 juli 2017 werd er in de winkel van [bedrijf] aan de [adres 2] een winkeldiefstal gepleegd. Er bestaan beelden van CCTR van de Gemeente Amsterdam van dit incident, opgenomen door een vaste camera die zicht heeft op de Nieuwendijk in de buurt van de [winkel van] [bedrijf].
Hierop zag ik (bij tijdscode 17:53:04) een man met een blauwe rugzak op zijn rug de [winkel van] [bedrijf] verlaten. De man was gekleed in een halflange zwarte broek en een zwart T-shirt.
Ik verklaar hierbij dat de verdachte op de camerabeelden dezelfde persoon is als de verdachte [verdachte].
Het hiervoor onder 2 opgenomen bewijsmiddel - een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv - is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Nadere bewijsoverwegingen

Met betrekking tot de bewijsverweren van de raadsvrouw, die alle door het hof worden verworpen, overweegt het hof als volgt.
Anders dan raadsvrouw meent, is genoemde medewerkster van [bedrijf] genaamd [naam 2] geen anonieme getuige. Haar voornaam en de winkel waar zij werkte zijn bekend. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat haar gegevens niet via [bedrijf] zouden kunnen worden achterhaald. De raadsvrouw heeft bovendien daarom niet verzocht. De verklaring van deze getuige, die overigens is opgenomen in de verklaring van de beveiliger [naam 1], is dus bruikbaar voor het bewijs.
Er is geen solide aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [slachtoffer] zich heeft vergist toen hij de verdachte aanwees als ‘die klootzak die mij sloeg’ en evenmin dat [slachtoffer] niet door de verdachte is geslagen. De enkele omstandigheid dat beveiliger Roeplall de vuistslag van de verdachte in het gezicht van [slachtoffer] in de hectiek van het moment niet heeft waargenomen, maakt dat niet anders.
De raadsvrouw heeft onvoldoende specifiek gemotiveerd waarom de waarneming van politieambtenaar [verbalisant 4] van hetgeen op de camerabeelden te zien is onjuist zou zijn, mede in het licht van de inhoud van het daarvan op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Het hof gaat dan ook van dat proces-verbaal uit.
Hetgeen de raadsvrouw overigens naar voren heeft gebracht, wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen of kan niet afdoen aan het bewijs.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van winkelgoederen en heeft daarna op zijn vlucht een omstander met een vuist in diens gezicht geslagen. Het slachtoffer bloedde en heeft hiervan pijn ondervonden en letsel bekomen. Met zijn handelen heeft de verdachte overlast en schade berokkend aan het winkelbedrijf en bovendien de lichamelijke integriteit van de geslagen omstander geschonden. Dergelijke feiten brengen, gezien het openlijke karakter daarvan, in het bijzonder bij het winkelpersoneel en het winkelend publiek gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft, overeenkomstig het verzoek van de raadsvrouw, gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 3 maanden genoemd. Het hof ziet, anders dan de politierechter en de advocaat-generaal, in de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, geen aanleiding hiervan in het voordeel van de verdachte af te wijken.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 oktober 2018.
Mr. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.