ECLI:NL:GHAMS:2018:4115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
23-001069-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor poging tot bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht na achtervolging door politie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft de verdachte nu veroordeeld voor poging tot bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een incident op 11 november 2015, waarbij de verdachte met hoge snelheid op een politiefuik afreed tijdens een achtervolging door de politie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet heeft geprobeerd om de agenten te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat hij wel een auto heeft gebruikt om hen te bedreigen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar het hof heeft de vrijspraak vernietigd voor de poging tot bedreiging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat er geen geestelijk letsel was aangetoond. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001069-16
datum uitspraak: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-669217-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres]
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 5 is ten laste gelegd. Namens de verdachte is het hoger beroep onbeperkt ingesteld en dit is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2017, en 19 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een auto (Volkswagen Golf) heeft weggenomen een (sport)tas (met hennep), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat (sport)tas heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (sport)tas onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit van voornoemde auto;

2.primairhij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachte rade) [verbalisant 1] (hoofdagent van de Politie Eenheid Amsterdam) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met een auto met (relatief) hoge snelheid op die [verbalisant 1] is ingereden, althans met (relatief) hoge snelheid in de richting van die [verbalisant 1] is gereden;

2.subsidiairhij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [verbalisant 1] (hoofdagent van de Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een auto met (relatief) hoge snelheid op die [verbalisant 1] ingereden, althans met een auto met (relatief) hoge snelheid in de richting van die [verbalisant 1] gereden;

3.3. subsidiairhij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [verbalisant 2] (motoragent van de Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een auto met (relatief) hoge snelheid op die [verbalisant 2] - die toen en daar was gezeten op een dienstmotor - ingereden, althans met een auto met (relatief) hoge sneldheid in de richting van die [verbalisant 2] - die toen en daar was gezeten op een dienstmotor) gereden;

4.hij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 10 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

6.hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op/aan de Amstelveenseweg, op of omstreeks 11 november 2015 om 21.45 uur, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3]) letsel en/of schade was toegebracht;

7.hij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Merk, Model, Type: Crvena Zastava, M70, 7.65mm Browning) en/of munitie van categorie III, te weten 5 patronen (Kaliber: 7.65mm Browning), voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden
vernietigd, omdat het hof, mede naar aanleiding van de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde getuigenverklaringen, tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de raadsman is het hof van oordeel dat de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag op of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hoofdagent [verbalisant 1] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dat oordeel berust op het volgende.
Vast staat dat de verdachte op 11 november 2015 in een Citroën C5 met hoge snelheid reed op de Rijksweg A10, terwijl hij werd achtervolgd door politievoertuigen. Aangekomen bij de afrit S108 voegde hij uit. Aan het einde van deze afrit had hoofdagent [verbalisant 1], belast met motorsurveillance, zijn opvallende dienstmotor gezien vanaf de Rijksweg op de meest rechter rijbaan voor rechts afslaand verkeer geplaatst. Op de twee rijbanen links daarvan werd de weg versperd door twee politieauto’s.
De verdachte kwam aanvankelijk aanrijden over één van de linker rijstroken, maar stuurde, vermoedelijk om de twee politieauto’s te ontwijken, zijn voertuig op enig moment naar rechts en reed zonder vaart te verminderen in de richting van de dienstmotor van [verbalisant 1]. De verdachte passeerde de dienstmotor ter linkerzijde en raakte daarbij de voorzijde van de motor. [verbalisant 1] bevond zich op dat moment in de nabijheid van zijn dienstmotor.
Er is geen reden om te veronderstellen dat de verdachte met zijn rijgedrag moedwillig heeft getracht [verbalisant 1] van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op de beëindiging van het leven van of het doen ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood of het optreden van zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
Voor de beantwoording van de vraag of de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op gevolgen in evenbedoelde zin voor [verbalisant 1] in het leven hebben geroepen is van doorslaggevend belang dat kan worden vastgesteld waar [verbalisant 1] zich precies bevond op het moment dat de verdachte met zijn Citroën in de richting van de dienstmotor kwam gereden. Uit de omtrent het incident opgemaakte processen-verbaal en afgelegde verklaringen komt op dit punt geen eenduidig beeld naar voren. Daarom heeft het hof zich geconcentreerd op de verklaringen die zijn afgelegd door [verbalisant 1] zelf, als degene die, zo zou kunnen worden verwacht, hierover bij uitstek duidelijkheid zou moeten kunnen verschaffen.
Tegenover de Rijksrecherche heeft [verbalisant 1] op 13 november 2015 verklaard dat hij zich, toen de verdachte aan kwam rijden, op een halve meter afstand en (van hem uit bezien) links van zijn dienstmotor bevond, dacht dat hij weg moest springen, maar hij hiervoor ‘niet echt de mogelijkheid’ had, en hij pas naar achteren is gesprongen nadat de Citroën het voorwiel van de motor had geraakt.
Uit de verklaring die [verbalisant 1] op 18 november 2015 afgelegde toen hij aangifte deed kan niet worden opgemaakt waar hij zich ten tijde van de aanrijding ten opzichte van de motor (ongeveer) bevond of dat hij opzij is gegaan of gesprongen. Hij verklaarde toen wel dat de Citroën recht op hem af kwam rijden en niet van richting is veranderd om hem te ontwijken. Het is echter een feit dat de verdachte met zijn auto [verbalisant 1] niet heeft geraakt.
Op 13 juni 2017 heeft [verbalisant 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat hij aanvankelijk naast de dienstmotor stond, maar reeds toen hij de auto van de verdachte op zich af zag komen rijden, zo snel mogelijk aan de kant is gaan staan, waarna de Citroën de motor heeft geraakt.
Gelet op de incongruente inhoud van deze verklaringen kan het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat door de verkeersgedragingen van de verdachte een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid is ontstaan dat [verbalisant 1] het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Daarbij heeft het hof in het bijzonder betrokken dat het ontstaan van die mogelijkheid in ieder geval niet (zonder meer) kan worden aangenomen bij de op 13 juni 2017 door [verbalisant 1] beschreven gang van zaken.
Vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde
Eveneens anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de raadsman is het hof van oordeel dat de onder 3 primair tenlastegelegde poging tot doodslag op of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hoofdagent [verbalisant 2] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dat oordeel berust op het volgende.
Nadat de verdachte [verbalisant 1] was gepasseerd, heeft hij zijn vlucht voor de politie gecontinueerd. Daarbij is hij met de Citroën via de Fred Roeskestraat en een fietspad linksaf de Parnassusweg opgereden. Hoofdagent [verbalisant 2], met motorsurveillance belast, reed op dat moment op zijn dienstmotor op de Parnassusweg, komende vanaf de Stadionweg en gaande in de richting van de Buitenveldertselaan. De verdachte maakte gebruik van de rijstrook die bestemd was voor verkeer uit de tegenovergestelde rijrichting van [verbalisant 2] en reed aldus en met hoge snelheid op [verbalisant 2] af. Deze is vervolgens, om vrij baan te maken voor de Citroën, aan de uiterste rechterzijde van de weg gaan rijden en bij een stoep ter hoogte van een terrasje stil gaan staan. De Citroën is met onverminderde snelheid door blijven rijden en is [verbalisant 2] op één meter afstand gepasseerd.
Ook hier geldt dat er geen reden is te veronderstellen dat de verdachte met zijn rijgedrag moedwillig heeft getracht [verbalisant 2] het leven te beroven of bij hem zwaar lichamelijk letsel te doen ontstaan. De daarop volgende vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet in bovenbedoelde zin op de beëindiging van het leven van of het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 2] heeft gehad, beantwoordt het hof eveneens ontkennend. Op basis van de vastgestelde feiten kan niet (zonder meer) met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid geconcludeerd worden dat de verdachte met zijn rijgedrag op de Parnassusweg de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven heeft geroepen dat [verbalisant 2] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Fnuikend daarbij is dat op basis van het proces-verbaal van [verbalisant 2] noch de verklaringen van andere politieambtenaren kan worden vastgesteld wat de tijdspanne is geweest tussen het moment dat [verbalisant 2] zijn motor naar de uiterst rechterzijde van de weg stuurde en het moment dat de verdachte hem in de Citroen passeerde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 11 november 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (Volkswagen Golf) heeft weggenomen een sporttas met hennep, toebehorend aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij hij en zijn mededaders die weg te nemen sporttas onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit van voornoemde auto.

3.3. subsidiairhij op 11 november 2015 te Amsterdam [verbalisant 2], motoragent van de Politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een auto met (relatief) hoge snelheid in de richting van die [verbalisant 2] die toen en daar was gezeten op een dienstmotor gereden.

4.hij op 11 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad kilogrammen hennep.

6.hij als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de Amstelveenseweg op 11 november 2015, de plaats van dit ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 3], schade was toegebracht.

7.hij op 11 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, te weten een pistool (Crvena Zastava, M70, 7.65mm Browning) en munitie van categorie III, te weten 5 patronen, kaliber 7.65mm Browning, voorhanden heeft gehad.

Hetgeen onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 6 en 7 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 4 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde levert telkens op:
poging tot bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 6 en 7 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 primair, 3 primair, 4, 6 en 7 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat een in beslag genomen geldbedrag dient te worden geretourneerd aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van de door de rechtbank bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en dat het hof dezelfde beslissing neemt omtrent het in beslag genomen geld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Hoofdstraf
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met braak, door een ruit van een auto in te slaan en uit die auto een tas met een zeer aanzienlijke hoeveelheid hennep weg te nemen, bestemd voor de drugshandel. Hiermee heeft de verdachte er tegelijkertijd blijk van gegeven een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen te hebben en niet terug te deinzen voor handelingen die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid; kennelijk heeft hij zich alleen laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin. Bovendien was de verdachte hierbij in het bezit van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, zeker als dat wapentuig (op de openbare weg) in gereedheid wordt gehouden bij de diefstal van een grote partij drugs.
Toen de verdachte ontdekte dat hij werd achtervolgd door politieauto’s en zich realiseerde dat de hennepdiefstal niet onopgemerkt was gebleven heeft hij getracht met zijn auto te ontkomen aan de politie. Hij heeft tijdens de achtervolging buitengewoon gevaar scheppend rijgedrag vertoond door met hoge snelheid en gevaarlijke manoeuvres door het centrum van Amsterdam te rijden, terwijl diverse politie-eenheden hem tot stoppen probeerden te dwingen. Tijdens deze gevaarlijke rit heeft de verdachte zich niets gelegen laten liggen aan de veiligheid van anderen. Hij is met dusdanige snelheid op zodanige wijze in de richting van twee motoragenten gereden dat gezegd kan worden dat hij hen daarmee met de dood heeft bedreigd. Ook heeft de verdachte een ongeval veroorzaakt door tegen een andere auto aan te rijden. Na deze aanrijding is hij doorgereden, zonder zich op enigerlei wijze te bekommeren om de andere bestuurder of de schade die haar was toegebracht. Het bizarre verkeersgedrag is pas tot een halt gekomen nadat de verdachte met zijn voertuig tegen de voorgevel van een woning was gecrasht.
Het is een wonder te noemen dat de gevolgen die de verdachte de bewuste avond heeft veroorzaakt niet ernstiger zijn.
Op basis van het voorgaande heeft het hof de indruk gekregen te maken te hebben met een geharde en weinig ontziende crimineel. De aard, de ernst en het aantal bewezen misdrijven rechtvaardigen dat geen andere straf dan een vrijheidsstraf wordt opgelegd. Bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken, zijn aangevoerd noch aannemelijk geworden.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarbij zal het hof een klein deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, om de uit Frankrijk afkomstige verdachte in te prenten dat hij zich bij een eventueel toekomstig verblijf in Nederland verre moet houden van het plegen van enig strafbaar feit. Die straf is lager dan de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal geëiste, omdat het hof de verdachte zal vrijspreken van de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag dan wel tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Bijkomende straf
Onder de verdachte is een geldbedrag van € 8.000 in beslag genomen. Het geld behoort de verdachte toe. Het geldbedrag was volgens de verdachte bestemd om te worden ingezet bij een drugsgerelateerde ripdeal (p. 75) en dus, zo oordeelt het hof, bestemd om misdrijven als onder 1 en 4 bewezenverklaard te begaan. Het geldbedrag wordt om die reden als bijkomende straf verbeurd verklaard. Hierdoor wordt de verdachte, die heeft verklaard bij zijn ouders te wonen, een (vast) inkomen per maand van € 1.600 per maand te verdienen en hiervan rond te kunnen komen, niet onevenredig in zijn vermogen getroffen.
Vordering van de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
De benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben zich in eerste aanleg ieder in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van ten gevolge van het onder 2 onderscheidenlijk 3 ten laste gelegde handelen van de verdachte geleden immateriële schade van elk € 500.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep telkens geheel toegewezen. Zij hebben zich ieder in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van ieder van de benadeelde partijen wordt toegewezen tot een bedrag van € 500, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam zijn door de benadeelde partijen niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ELCI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in de onderhavige gevallen een uitzondering te maken. Dat sprake is van geestelijk letsel is niet door één der benadeelde partijen gesteld, zodat hun vorderingen moeten worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47, 55, 57, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 6 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van 8.000 euro (goednummer 5081805).
Vordering van de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
Wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] af.
Verwijst de benadeelde partijen in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 oktober 2018.
Mr. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.