ECLI:NL:GHAMS:2018:4071

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
23-003462-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in alcoholgerelateerde verkeerszaak na twijfel over bestuurderschap

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol op 26 februari 2017 in Castricum. De tenlastelegging stelde dat de verdachte een alcoholgehalte had dat boven de wettelijke limiet lag. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 oktober 2018 werd echter twijfel gezaaid over de vraag of de verdachte daadwerkelijk de bestuurder van het voertuig was. De politie had de verdachte en haar partner aangetroffen naast de auto, waarbij de partner op de bestuurdersstoel zat. De verdachte ontkende de bestuurder te zijn geweest, en haar verklaring werd ondersteund door die van haar partner. De politieambtenaren hadden aanvankelijk de partner als bestuurder aangemerkt, maar er waren ook tegenstrijdige verklaringen over de waarnemingen van de politie. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om met de vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat de verdachte de auto bestuurde. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003462-17
datum uitspraak: 5 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-075731-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 februari 2017 in de gemeente Castricum als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 470 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Vrijspraak
Vast staat dat op 26 februari 2017 rond 2:30 uur de verdachte zich samen met haar mannelijke partner, [naam], in een personenauto, rijdend op de openbare weg in Castricum, bevond en dat de verdachte een zodanige hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd, dat het haar niet was toegestaan deze personenauto te besturen. De vraag is evenwel of met een voor een bewezenverklaring noodzakelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de auto toen en daar bestuurde. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend, zal de verdachte vrijspreken van hetgeen haar ten laste is gelegd en overweegt daartoe als volgt.
Op het moment dat de politieambtenaren de betreffende auto aan de kant van de weg zagen staan, stond de verdachte links naast het voertuig en zat [naam] op de bestuurdersstoel. De politieambtenaren hebben niet waargenomen dat de verdachte is uitgestapt en dat [naam] heeft plaatsgenomen op de bestuurdersstoel. De verdachte heeft van meet af aan, ook ter plaatse al, ontkend de bestuurder van het voertuig te zijn geweest. Haar lezing vindt bevestiging in de verklaring die ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd door [naam], inhoudende dat hij, en niet de verdachte, de auto heeft bestuurd. Ook [naam] verkeerde in de bewuste nacht onder invloed van drank en was bovendien niet in het bezit van een rijbewijs.
Daar staan tegenover de door de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaringen, inhoudende dat zij ‘de verdachte hebben zien rijden als bestuurder’ (proces-verbaal van 26 februari 2017) en dat ‘een vrouw de personenauto bestuurde’ (aanvullend proces-verbaal van 25 september 2017, p. 1), hetgeen zij op 25 juli 2018 bij de raadsheer-commissaris hebben bevestigd. Ondanks deze waarneming hebben zij evenwel (in eerste instantie) bij [naam] – en niet bij de verdachte – inzage van het rijbewijs gevorderd, bij hém de ademanalyse afgenomen en hem achterin het dienstvoertuig doen plaatsnemen.
Gelet op al het voorgaande en in aanmerking genomen dat de politieambtenaren hun waarnemingen hebben gedaan in het donker en tijdens het passeren van de onderhavige auto, kan het hof niet uitsluiten dat de politieambtenaren zich hebben vergist in hun waarneming.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking onder CJIB nummer [nummer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 november 2018.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]