ECLI:NL:GHAMS:2018:4062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
23-000293-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne in Nederland met toepassing van volwassenenstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 4495,7 gram cocaïne op 14 september 2017 te Schiphol. De verdachte had bekend en er was geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks een verzoek van de raadsman. Het hof oordeelde dat de verdachte, die ten tijde van het feit 20 jaar oud was, onder het volwassenenstrafrecht viel. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het ten laste gelegde bewezen, met uitzondering van andere tenlasteleggingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandelverplichting. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van toezicht door de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van de invoer van cocaïne en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000293-18
datum uitspraak: 17 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-820407-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 september 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4495,7 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, onder meer omdat het hof een aangepaste bewijsconstructie hanteert.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 september 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4495,7 gram cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
1. De (bekennende) verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2018;
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL27RP/17-081072 van 14 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] , [opsporingsambtenaar 2] , [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] (doorgenummerde pagina’s 21-22), houdende de bevindingen en mededelingen van voornoemde verbalisanten;
3. Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer PL27RP/17-081076 van 15 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] (doorgenummerde pagina’s 67-72), houdende de bevindingen en mededelingen van voornoemde verbalisanten;
4. Een geschrift, te weten een rapport van het Douane Laboratorium met laboratoriumnummer 10814 X 17 en met vermelding onderzocht product: PL27RP/17-081076, van 15 september 2017, opgemaakt door [naam] MSc los stuk).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft primair verzocht toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Hij heeft daarbij verwezen naar het reclasseringsadvies van 10 januari 2018 van Reclassering Nederland, waarin door de reclassering wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft subsidiair verzocht de verdachte een mildere straf op te leggen en stelt daarbij voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een (maximale) taakstraf.
De advocaat-generaal heeft zich tegen toepassing van het adolescentenstrafrecht verzet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van bijna 4 ½ kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van de gebruikers daarvan schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was bovendien van een zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel en verspreiding van cocaïne zijn verboden en betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. De verspreiding van en handel in cocaïne kunnen gepaard gaan met vele andere vormen van criminaliteit, zowel in Nederland als in de landen waarnaar deze stof wordt uitgevoerd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 20 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan het hof beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 10 januari 2018 van Reclassering Nederland en op hetgeen overigens ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken.
In voornoemd reclasseringsadvies concludeert de reclassering dat de verdachte kwetsbaar is en moeilijk nee kan zeggen. De reclassering vindt het van groot belang dat de verdachte meer weerbaar wordt en om deze reden behandeling dient te ondergaan. De reclassering acht het noodzakelijk dat de verdachte begeleid wordt naar een meer constructief bestaan en vindt het wenselijk dat de verdachte begeleid gaat wonen en dat haar schoolgang gecontinueerd wordt. De reclassering concludeert dat de verdachte beïnvloedbaar is en acht het, gezien het ontbreken van contra-indicaties, het meest opportuun het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het hof is van oordeel dat de conclusie in het reclasseringsadvies dat de verdachte beïnvloedbaar is en dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast onvoldoende is onderbouwd. Volgens de reclassering ontbreken weliswaar contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht, het hof is echter van mening dat evenmin gronden zijn aangevoerd om wel toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Een ingevulde wegingslijst ontbreekt. Bovendien bevat het reclasseringsadvies geen beschouwing over de noodzaak tot pedagogische beïnvloeding van de verdachte. Het enkele feit dat de verdachte moeilijk nee kan zeggen, meer weerbaar moet worden en daar een meer of minder intensieve begeleiding bij nodig heeft, levert onvoldoende aanknopingspunten op om tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan.
Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft reclasseringswerker J. van Dijken onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de verdachte een zodanige persoonlijkheid heeft dat moet worden uitgeweken naar toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het hof ziet, gelet op het voorgaande, in de zelfstandige wijze van opereren (reis naar Curaçao en verblijf aldaar) en in het licht van de assertieve en volwassen indruk die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gemaakt, geen aanleiding van de hoofdregel af te wijken dat op haar het volwassenenstrafrecht wordt toegepast. Het hof zal de verdachte derhalve berechten overeenkomstig het volwassenenstrafrecht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 september 2018 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld. Gelet op het tijdsverloop sinds die veroordelingen en omdat het andersoortige feiten betreft, zal het hof deze niet in het nadeel van de verdachte wegen.
Het bewezen verklaarde feit is een ernstig misdrijf waarvoor, mede gelet op de uitgangspunten zoals deze voor zaken als de onderhavige zijn vastgelegd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden geïndiceerd geacht wordt. Op grond hiervan is ten aanzien van het bewezen verklaarde oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. Het hof zal echter in vergaande mate rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Daaraan is echter een grens. Die is daarin gelegen dat niet kan worden afgezien van een vrijheidsstraf die geen hernieuwde vrijheidsbeneming impliceert. Het hof zal in verband met de jeugdigheid van de verdachte afwijken van de straffen die in een vergelijkbaar geval worden opgelegd maar dient wel de samenhang met de straftoemeting in soortgelijke gevallen in het oog te houden.
Het hof acht, alles afwegende, de eerder door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden. Het hof beoogt met het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw met strafbare feiten inlaat. Voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, zoals de raadsman heeft verzocht, is geen plaats vanwege de ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, en zich zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat de verdachte zich zal laten behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens haar behandelaars zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. R.M. Steinhaus en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.