ECLI:NL:GHAMS:2018:4060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
23-001862-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en georganiseerde drugshandel met criminele herkomst van geldbedragen en uitkeringsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen, georganiseerde drugshandel en uitkeringsfraude. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs, waaronder Crystal Meth en GHB. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden drugs en het verbergen van de herkomst van aanzienlijke geldbedragen, die vermoedelijk uit misdrijven afkomstig waren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor een deel van de vrijspraak van de rechtbank, maar dat er voldoende bewijs was voor de overige tenlasteleggingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en de in beslag genomen goederen werden verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van de feiten, waaronder de impact van de drugshandel op de samenleving en de uitkeringsfraude die de integriteit van het sociale zekerheidsstelsel ondermijnde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001862-17 (en 23-001320-17, ter terechtzitting in hoger beroep gevoegd)
datum uitspraak: 2 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-698970-15 (zaak A) en tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-732034-16 (zaak B)
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1961] ,
[adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem in zaak A onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17, 18 en 19 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormelde vonnissen is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank in zaak A toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A:1:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 18 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/mephedrone/mefedron en/of speed/amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/mephedrone/mefedron en/of speed/amfetamine, zijnde Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/mephedrone/mefedron en/of speed/amfetamine, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of (telkens) heeft vervoerd en/of verkocht en/of verhandeld en/of overgedragen (aan een of meer tot op heden onbekend gebleven personen) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/mephedrone/mefedron en/of speed/amfetamine, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/methedrone/mefedron en/of speed/amfetamine en/of, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3:
hij op 23 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 115, althans een of meer, pil(len) MDMA en/of 1,93 en/of 2,15 gram amfetamine, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een of meer perso(o)n(en), onder wie
- [W.B. jr.] en/of
- [W.B. sr.] en/of
- [F.Z.] en/of
- [J.M.] en/of
- [J.V.] en/of
- [M. de M.] en/of
- [B.J.] en/of
- [R.H.]
- [F.P.]
en/of een of meer (andere) perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
- misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het gond gebied van Nederland brengen en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel, waarin hij, verdachte een leidende rol heeft gespeeld;
5:
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedragen (ter waarde van circa EURO 211.100 en EURO 85.000) en/of een personenauto (merk KIA type SPORTAGE met [kenteken] ), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen was, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie voornoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
hij in of omstreeks de periode 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedragen (ter waarde van circa EURO 211.100 en EURO 85.000) en/of een personenauto (merk KIA type SPORTAGE met [kenteken] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Zaak B:hij in of omstreeks de periode vanaf 10 juli 2005 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan de Sociale dienst en/of Dienst werk en inkomen en/of de gemeente Amsterdam dat hij in voornoemde periode (althans in delen daarvan):
- werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of
- ( oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen en/of
- beschikte en/of had beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in
artikel 34 lid 3 onder a van de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet) en/of
- beschikte en/of had beschikt over een bankrekening met [rekeningnummer]
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
In de tenlastelegging onder zaak A onder 2 is vermeld ‘heeft verhandeld en/of overgedragen’. In de toepasselijke wettelijke bepaling van de Opiumwet worden de termen ‘afleveren’ en ‘verstrekken’ gebezigd. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van deze terminologie sprake is van een kennelijke misslag. Het hof zal de tenlastelegging op deze onderdelen dan ook verbeterd lezen in die zin dat in plaats daarvan wordt gelezen ‘heeft afgeleverd en/of verstrekt’. Gelet op het ter terechtzitting verhandelde wordt de verdachte hierdoor niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging overige taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank in zaak A en de politierechter in zaak B.
Overwegingen ten aanzien van het in zaak A onder 5 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Aan de verdachte is in zaak A onder 5 als eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van twee geldbedragen, te weten € 211.100,00 en € 85.000,00 en van een auto (Kia Sportage). De cumulatief/alternatief tenlastegelegde gedragingen zijn toegesneden op de twee varianten van witwassen zoals omschreven in de onderdelen a en b van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De Kia Sportage
Het hof acht, op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende redengevende feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat de Kia Sportage met [kenteken] middellijk van enig misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft immers verklaard dat deze auto door hem is betaald met “drugsgeld”. Door het kenteken van deze auto op naam van zijn buurman [B.] te registreren en de auto zelf voorhanden te hebben heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen in beide tenlastegelegde varianten, zoals nader gespecificeerd in de bewezenverklaring.
De geldbedragen aangetroffen in [stash house] Amsterdam
Met de raadsman acht het hof het in zaak A onder 5 als eerste en als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde witwassen niet bewezen voor zover het betreft het geldbedrag van € 30.000,00 dat in de woning van [J.V.] en [M. de M.] aan [adres 2] in Amsterdam is aangetroffen. Op grond van de verklaringen van alle betrokkenen, onder wie de verdachte zelf, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat dit geld de verdachte toebehoorde. Evenmin is gebleken dat de verdachte op een andere, voor de bewezenverklaring van witwassen relevante, wijze met het geld in verband kan worden gebracht. In zoverre zal de verdachte worden vrijgesproken.
Dit ligt anders voor het geldbedrag van € 55.000,00 dat in de woning aan [stash house] in Amsterdam is aangetroffen. Hierover heeft de verdachte verklaard dat het geld van hem is en dat het is verdiend met de handel in drugs. Het is derhalve uit misdrijf afkomstig.
Het hof acht evenwel, met de raadsman, niet bewezen dat de verdachte zich ten aanzien van dit geldbedrag schuldig heeft gemaakt aan een gedraging zoals onder 5 in het eerste cumulatief/alternatief is tenlastegelegd. In de kern is het handelen van de verdachte beperkt gebleven tot het overbrengen van het geldbedrag van € 55.000,00 naar [stash house] , alwaar het geld (in een koffer) in een bergruimte is neergelegd. Hoewel hierdoor de traceerbaarheid van de verdachte in relatie tot dit geld enigszins wordt bemoeilijkt, is geen sprake van feiten of omstandigheden die leiden tot de vaststelling dat het handelen van de verdachte erop gericht was het zicht op de herkomst van de gelden te bemoeilijken zoals bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, Sr. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen aan de verdachte onder 5 als eerste cumulatief/alternatief met betrekking tot dit geldbedrag is tenlastegelegd.
Wel heeft de verdachte dit geldbedrag van € 55.000,00 in de tenlastegelegde periode verworven en voorhanden gehad. Dit betekent dat het onder 5 als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde wel bewezen kan worden verklaard.
De geldbedragen gevonden in de loods van [F.P.]
In de loods van [F.P.] aan [adres 3] zijn drie koffers aangetroffen met daarin geldbedragen van respectievelijk € 10.000,00, € 101.050,00 en € 100.050,00 euro. De koffers waren verborgen in twee terraria (ruimte A en ruimte B) met krokodillen van [F.P.] .
De koffer met € 10.000,00
Met de raadsman acht het hof het in zaak A onder 5 als eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde witwassen niet bewezen voor zover het betreft het geldbedrag van € 10.000,00 dat in de loods van [F.P.] in een koffer in een van de krokodillenverblijven (ruimte A) is aangetroffen. Zowel [F.P.] als de verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag van € 10.000,00 van [F.P.] was. Op grond van deze verklaringen in samenhang bezien met de plaats (ruimte A) waar de koffer met dit geldbedrag werd aangetroffen gaat het hof er vanuit dat dit geldbedrag aan [F.P.] toebehoorde. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte op een voor de bewezenverklaring van witwassen relevante wijze met dit geld in verband kan worden gebracht, zal de verdachte in zoverre worden vrijgesproken.
De twee koffers met totaal ongeveer € 201.100,00: vermoeden van de criminele herkomst
Wat de twee andere koffers met daarin respectievelijk een geldbedrag van € 101.050,00 en € 100.050,00 betreft, staat allereerst ter beoordeling of deze gelden een criminele herkomst hebben.
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van deze geldbedragen niet kan worden vastgesteld dat deze van misdrijf afkomstig zijn, hetgeen ertoe dient te leiden dat de verdachte van de onder 5 als eerste en als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde varianten van witwassen dient te worden vrijgesproken. Dit verweer, dat de tenlastegelegde criminele herkomst aanvecht, leent zich deels voor een samenhangende bespreking ten aanzien van beide tenlastegelegde varianten.
Beoordelingskader
Het hof stelt wat het beoordelingskader betreft voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Overwegingen van het hof: witwasvermoeden
Het hof is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals blijkend uit de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er sprake is van een zogeheten gerechtvaardigd vermoeden van witwassen in de hiervoor bedoelde zin ten aanzien van het geldbedrag van in totaal € 201.100,00 (aangetroffen bij [F.P.] ). De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode, buiten zijn uitkering van ongeveer € 900,00 per maand, niet beschikt over enige vorm van legaal inkomen, hij heeft zich gedurende enkele jaren beziggehouden met de handel in hard drugs waarmee hij geld heeft verdiend en de aangetroffen geldbedragen, waarvan de verdachte heeft verklaard dat deze hem toebehoorden, bedroegen in totaal € 201.100,00. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze geldbedragen.
Aanvankelijk, te weten op 24 februari 2016, heeft de verdachte bij de politie verklaard dat het geld dat bij [F.P.] is aangetroffen van hem is en dat hij voor de aanwezigheid daarvan geen aannemelijke verklaring kon geven. Hij is hierop ten tijde van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 26 februari 2016, hoewel hem hierover geen vragen zijn gesteld, niet teruggekomen. Later heeft hij dit wel gedaan zoals hierna zal blijken.
De inhoud van de eerste koffer met € 100.050,00: gelden chalets
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij in 2005 een lening van € 30.000,00 aan [H.B.] heeft verstrekt en dat twee chalets als “onderpand” voor die lening dienden. Van dit bedrag was € 20.000,00 afkomstig van de broer van de verdachte en was € 10.000,00 van de verdachte zelf, dat had hij teruggekregen van de Belastingdienst. [H.B.] diende deze lening in niet nader afgesproken termijnen af te lossen tot een totaal van € 100.000,00. Op het moment van de doorzoeking van het pand van [F.P.] op 23 februari 2016 was een bedrag van ongeveer € 90.000,00 afbetaald. De verdachte had hiervan enkele malen een deel uitgeleend aan vrienden. Door het rendement op deze leningen was dat geldbedrag gegroeid tot € 100.000,00.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is een document gevonden, getiteld “koopovereenkomst chalet”, gedateerd 10 juli 2005, waarin verkoper [H.B.] twee recreatiechalets verkoopt aan de verdachte. De koopsom, volgens de overeenkomst een bedrag van € 15.000,00, is betaald op 12 augustus 2005.
Er is, zo heeft de verdachte op vragen van het hof verklaard, geen notariële akte van levering opgemaakt.
[H.B.] , die op verzoek van de verdediging op 27 oktober 2016 door de rechter-commissaris is gehoord, heeft de lening van € 30.000,00, die contant is verstrekt in 2005 ten behoeve van zijn onderneming, bevestigd. Hij heeft inmiddels een totaalbedrag van € 87.750,00 afgelost. Bij gelegenheid van het verhoor bij de rechter-commissaris is een handgeschreven aantekening overgelegd die, volledig weergegeven, luidt: “op 1/7/15 totaal alreeds van heno ontvangen 87 750,00”. Deze notitie, volgens [H.B.] geplaatst op de achterkant van zijn exemplaar van het contract, is voorzien van één handtekening, te weten die van de verdachte. Het hof begrijpt dat met “heno” is bedoeld de heer [H.B.] .
Ter beoordeling staat of de door de verdachte gegeven verklaring in samenhang met de daarop gegeven toelichting en verstrekte documenten tot resultaat moet hebben dat het witwasvermoeden zodanig wordt aangetast dat niet langer tot bewezenverklaring van het bedrag van € 100.050,00 kan worden overgegaan.
Het hof overweegt dat de overeenkomst kennelijk zo moet worden uitgelegd dat, met een beperkte juridische kennis, is beoogd af te spreken om een lening aan [H.B.] te verstrekken die op zijn beurt twee chalets diende te leveren als hij bij de aflossing van het geleende bedrag van € 30.000,00 en de betaling van de rente van in totaal € 70.000,00 over de gehele looptijd, in gebreke zou blijven.
Het hof stelt vast dat de in de woning aangetroffen “koopovereenkomst” van 10 juli 2005 naast hetgeen hiervoor reeds is vermeld, de bepaling bevat dat de verkoper ( [H.B.] ) op 1 januari 2015 de chalets weer zal “terugkopen” voor een bedrag van € 100.000,-. Daarnaast ontvangt [H.B.] gedurende de looptijd van de overeenkomst de huurpenningen. Uit de overeenkomst blijkt op geen enkele wijze, zo stelt het hof vast, dat er een verplichting voor [H.B.] zou hebben bestaan om in de periode van 2005 tot 2015 op de lening af te lossen of anderszins geldbedragen aan de verdachte over te dragen. Op andere wijze is evenmin gebleken van die verplichting. [H.B.] heeft bovendien op 26 februari 2016 bij de politie verklaard dat de verdachte per jaar een tegoed opbouwde van € 9600,00 aan huurinkomsten uit de twee chalets en dat deze af en toe een deel hiervan kwam ophalen, terwijl hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de betalingen dienen te worden getypeerd als rente en aflossing op een lening en dat de betalingen pas goed op gang zijn gekomen in de jaren 2008/2009. Deze verklaringen staan naar het oordeel van het hof op gespannen voet met elkaar.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte een uitleg gegeven voor zijn verklaring bij de politie dat hij niet aannemelijk kon verklaren over de geldbedragen afkomstig van [H.B.] . Deze uitleg hield in dat hij hiervoor geen bewijs kon leveren en dat hij daarom niet geloofwaardig zou worden gevonden. Deze weloverwogen taxatie van zijn positie verdraagt zich naar het oordeel van het hof slecht met de mentale toestand waarin de verdachte naar eigen zeggen zou hebben verkeerd. Hij heeft immers verklaard “onder de medicijnen” te hebben gezeten en herstellende van een narcose te zijn geweest.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring die de verdachte heeft gegeven, in het licht van hetgeen hij overigens heeft aangedragen en heeft doen onderzoeken, niet kan worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De rechtsverhouding tussen [H.B.] en de verdachte is in nevelen gehuld, elke mogelijkheid om die betrekking aan de hand van documenten nader te toetsen ontbreekt en voor de grondslag van de gestelde betalingen en de aanleiding om tot die betalingen over te gaan is niet op consistente wijze een aanknopingspunt geboden. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft geen aanleiding om te oordelen dat het doen van nader onderzoek op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde deel van het geldbedrag tot € 100.050,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De inhoud van de tweede koffer met € 101.050,00: geld afkomstig van de broer van de verdachte
De verdachte heeft met betrekking tot het geld in de tweede koffer verklaard dat dit geld grotendeels afkomstig is van zijn broer [...] , die destijds een succesvol bouwbedrijf had. Hij was gokverslaafd en heeft op enig moment een eind aan zijn leven gemaakt. Desgevraagd heeft de verdachte niet kunnen zeggen wanneer dit ongeveer is gebeurd. Deze broer heeft bij leven de verdachte gevraagd om geld te bewaren ten behoeve van diens kinderen. Het geld is in verschillende tranches gebracht. Een bedrag van ongeveer € 80.000,00 is binnen een periode van zes tot acht jaar bij elkaar gekomen. De verdachte had tot het moment van de inbeslagneming het geld nog niet gegeven aan de kinderen. Hij stond wel op het punt om dat te gaan doen omdat zijn nichtje zwanger was en zijn neefje inmiddels een rustiger leven was gaan leiden.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte als getuige meegenomen de heer [J.] . Deze heeft gezegd dat hij de broer van de vrouw van de broer van de verdachte is. De getuige heeft een verklaring afgelegd die kort gezegd inhoudt dat hij heeft vernomen van de broer van de verdachte dat hij geld in bewaring gaf aan de verdachte om dit later aan zijn kinderen te geven. Van een overdracht van geld aan de verdachte is [J.] nooit getuige geweest. In totaal zou het gaan om een bedrag van € 90.000,00 dat de verdachte van zijn broer zou hebben ontvangen. Er is geen enkele schriftelijke vastlegging hiervan. Vertrouwen was de basis, aldus [J.] .
Het hof stelt vast dat de verklaring van de verdachte over het geld van zijn broer tal van details bevat. Essentiële en voor de hand liggende details die aanknopingspunt kunnen bieden voor nader onderzoek heeft hij echter niet gegeven. Te denken valt aan de personalia van zijn broer, gegevens over diens bedrijf en levenswandel, datum van overlijden, informatie over diens partner. Er is bovendien geen enkel schriftelijk stuk dat enigszins bevestiging biedt voor de aan de verdachte gedane betalingen of voor de op de verdachte rustende verplichting om de kinderen van zijn broer geld te geven. Evenmin heeft de verdachte zelf op enigerlei wijze een administratie bijgehouden. Daar komt bij dat de verdachte pas ten tijde van de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, meer dan een jaar na zijn aanhouding, de getuige [J.] heeft gepresenteerd. Deze getuige heeft op geen van de relevant te achten punten enige aanvulling van betekenis verschaft. Bovendien heeft hij een andere hoogte van het geldbedrag genoemd. Dit alles doet zeer ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van de beweringen van de verdachte.
Voorts betrekt het hof in zijn overwegingen hetgeen ook reeds in het kader van de eerste koffer is overwogen over de spanningsvolle verhouding tussen de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij geen aannemelijke verklaring had voor de geldbedragen, de later door hem gegeven uitleg daarover en de mentale toestand waarin hij op dat moment zou hebben verkeerd. Ook hierin is grond gelegen om zijn verklaringen op dit punt niet geloofwaardig te achten.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring die de verdachte heeft gegeven, in het licht van hetgeen hij overigens heeft aangedragen, niet kan worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft geen aanleiding om te oordelen dat het doen van nader onderzoek op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde deel van het geldbedrag tot € 101.050,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Met betrekking tot het verweer over het ontbreken van verhulling en verberging
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de gedragingen van de verdachte met betrekking tot de geldbedragen in de twee koffers in het pand van [F.P.] niet kunnen worden beschouwd als het verhullen of verbergen van de vindplaats, het verhullen van de rechthebbende noch als enige andere onder het eerste cumulatief/alternatief opgenomen gedraging. De verdachte zou daarom van dat onderdeel moeten worden vrijgesproken. Het hof merkt op dat het verweer, met name waar het gaat om het onderdeel verbergen van de vindplaats, aspecten heeft die deels van bewijstechnische aard zijn en deels de kwalifcatievraag betreffen.
Wat de bewijsgerelateerde aspecten betreft overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte geldbedragen heeft ondergebracht bij een ander, te weten [F.P.] . De geldbedragen waren in koffers gestopt en geplaatst in een loods op een richel boven een waterbassin. In en bij dit water bevonden zich enkele krokodillen. Om bij de koffers met geld te komen was het nodig om in elk geval één krokodil te verplaatsen en het bassin leeg te laten lopen. Dit betekent dat het geld is geplaatst op een in het geheel niet voor de hand liggende plaats. Daar komt bij dat het geld voor de gemiddelde mens vrijwel niet bereikbaar is door de afschrikkende aanwezigheid van de krokodillen. Het resultaat hiervan is geweest dat het geld effectief verborgen en vrijwel onvindbaar was. Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden gesproken worden van een situatie die een uitzonderlijke vorm van voorhanden hebben overstijgt. De bewijsmiddelen bieden grond voor de conclusie dat de verdachte de vindplaats van het geld heeft verborgen en dat hij heeft verhuld wie de rechthebbende is geweest.
Eveneens is er sprake van verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen zoals is tenlastegelegd onder het tweede cumulatief/alternatief.
Ten aanzien van zaak B
Aan de verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 10 juli 2005 tot en met 23 februari 2016 zich schuldig heeft gemaakt aan – kort samengevat – uitkeringsfraude door de Sociale dienst of de Dienst werk en inkomen niet te informeren over door hem genoten inkomsten, de beschikking over een vermogen en het gebruik van de beschikking over een bankrekening op naam van een ander.
De advocaat-generaal heeft tot bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode gerekwireerd.
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de verdachte pas vanaf 2008/2009 inkomsten had die hij aan de instanties had moeten opgegeven, hetgeen hij niet heeft gedaan. Voor de daarvoor gelegen periode, te weten vanaf 10 juli 2005, geldt dat geen sprake was van opzet, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij sinds 1 januari 1997 een bijstandsuitkering (norm alleenstaande) van de gemeente Amsterdam ontving. Hij heeft ook verklaard dat hij vanaf omstreeks 2012 inkomsten genoot uit de handel in harddrugs en dat hij sinds begin 2013 gebruik maakte van een bankrekening met [rekeningnummer] op naam van zijn zus [...] De verdachte heeft die inkomsten en het gebruik van deze bankrekening niet opgegeven aan de betreffende instanties, terwijl hij – naar eigen zeggen – wel wist dat dit had moeten doen. Voor dit deel van de verklaring van de verdachte biedt het dossier ondersteuning in de vorm van de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Dat ligt anders voor de verklaring van de verdachte dat hij in 2005 eenmalig heeft beschikt over een geldbedrag van € 10.000,00. Zoals het hof hiervoor in het kader van het tenlastegelegde witwassen heeft overwogen is er aanleiding tot twijfel over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte over diverse geldstromen. Dit brengt met zich dat het hof zijn verklaringen hieromtrent met de nodige terughoudendheid benadert. Daar komt bij dat de stukken in het dossier overigens geen informatie bevatten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2005 tot en met 2011 over geldbedragen heeft beschikt hoger dan het vrijgelaten vermogen. Op grond hiervan zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde voor zover dit ziet op de periode van 10 juli 2005 en 31 december 2011. Het verweer van de raadsman strekkend tot een partiële vrijspraak voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 behoeft bij deze stand geen bespreking.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen is tenlastegelegd voor zover betrekking hebbend op de pleegperiode van 1 januari 2012 tot en met 23 februari 2016.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:onder 2:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad en telkens heeft vervoerd en verkocht en afgeleverd en verstrekt aan personen hoeveelheden cocaïne en/of Crystal Methamfetamine en/of MDMA en/of GHB en/of Methadrone/mephedrone/mefedron en/of amfetamine;
onder 3:
hij op 23 februari 2016 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 115 pillen MDMA en 1,93 en 2,15 gram amfetamine;
onder 4:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en
- [W.B. jr.] en
- [W.B. sr.] en
- [F.Z.] en
- [J.M.] en
- [J.V.] en
- [M. de M.] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te weten het verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
onder 5 eerste cumulatief/alternatief:
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, van een voorwerp, te weten een personenauto merk Kia type Sportage met [kenteken] , heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, terwijl hij wist dat voornoemd voorwerp
- middellijk - afkomstig was uit misdrijf;
en
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, van een geldbedrag ter waarde van € 201.100,00 de vindplaats heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was, terwijl hij wist dat voornoemd voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit misdrijf;
onder 5 tweede cumulatief/alternatief
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 in Nederland, een voorwerp, te weten een personenauto merk Kia type Sportage met [kenteken] heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat voornoemd voorwerp - middellijk - afkomstig was uit misdrijf;
en
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, een geldbedrag ter waarde van € 201.100,00 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk - afkomstig was uit misdrijf;
en
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag ter waarde van EURO 55.000,00 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk - afkomstig was uit misdrijf;
Zaak B:
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten volledig te melden aan de Sociale dienst en/of Dienst werk en inkomen en/of de gemeente Amsterdam dat hij in voornoemde periode:
- inkomsten had ontvangen en
- beschikte over een vermogen hoger dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet en
- beschikte over een bankrekening met [rekeningnummer]
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist, dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een bijstandsuitkering krachtens artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet.
Hetgeen in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van het in zaak A onder 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Voor zover de raadsman heeft beoogd te betogen dat het bewezen verklaarde onder 5 eerste cumulatief/alternatief, voor wat betreft de geldbedragen in de loods van [F.P.] niet kan worden gekwalificeerd omdat de verdachte in de kern niet meer heeft gedaan dan het geld op een moeilijk(er) vindbare plek verstoppen overweegt het hof als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis komt het volgende naar voren.
De memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, nummer 27 159, bevat de volgende overwegingen (pagina 14 e.v.).
“Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. ( .. )
Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo’n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater ( .. )
Veelal zullen feiten samenvallen, dat wil zeggen tezamen door een en dezelfde witwashandeling worden verhuld. Zo zal het verbergen of verhullen van de vervreemding of de verplaatsing vaak neerkomen op het verbergen van de vindplaats of de rechthebbende. ( .. )
De nota naar aanleiding van het verslag behorend bij voornoemd wetsontwerp (pagina 17) bevat de volgende passage:
“De doelgerichtheid waarvan in de memorie van toelichting sprake is, slaat niet op de subjectieve gesteldheid of bedoeling van de verdachte maar op de objectieve strekking van het handelen. Het gaat erom of de handeling(en) – gelet op de aard daarvan en op de omstandigheden van het geval – erop gericht is/zijn om het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en of zij ook geschikt is/zijn om dat doel te bereiken. Het is dus niet zo dat bewezen moet worden dat de verdachte het oogmerk – in strafrechtelijke zin – had om te verbergen en te verhullen.”
De raadsman heeft betoogd dat aan de gedragingen van de verdachte het verhullende karakter moet worden ontzegd omdat de criminele herkomst van de geldbedragen niet is versluierd.
Het hof volgt de raadsman niet in dit standpunt.
Het gaat hier, naar het oordeel van het hof, om een aantal gedragingen. Zoals in het kader van het bewijs reeds is vastgesteld en overwogen, is het geld bij een andere persoon dan de verdachte ondergebracht. Bovendien is het daar neergelegd op een in het geheel niet voor de hand liggende plaats. Daar komt bij dat het geld voor de gemiddelde mens vrijwel niet bereikbaar is door de afschrikkende aanwezigheid van de krokodillen. Het gaat hierbij weliswaar om één kernhandeling, te weten het plaatsen van het geld op de locatie bij [F.P.] , maar deze handeling valt uiteen in verschillende betekenisvolle onderdelen. Er is sprake van een zodanig samenstel van zeer uitzonderlijke feiten en omstandigheden dat het gaat om een geraffineerde vorm van bewaren en verbergen. Het resultaat hiervan is geweest dat het geld effectief verborgen en vrijwel onvindbaar was.
Daarmee doet zich de situatie voor waar de wetgever het oog op heeft gehad, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis. Dit ontstijgt aard en strekking van gedragingen die als voorhanden hebben in de zin van de delictsomschrijving van witwassen moeten worden beschouwd, ook wanneer dit een vorm van verstoppen inhoudt. De handelingen van de verdachte laten geen enkele ruimte voor twijfel over de doelgerichtheid ervan zoals de wetgever voor ogen had bij de beschouwingen over de verschijningsvormen van witwassen. Het gaat om een zeer effectieve vorm van verhulling van de verplaatsing van het geld. Deze is weliswaar uitsluitend fysiek van aard en houdt geen enkele vorm van omzetting in maar uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat van enige vorm van omzetting altijd sprake dient te zijn.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake van verbergen en verhullen van de vindplaats van het geld en van verhullen van de rechthebbende als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, Sr. Dit brengt eveneens met zich dat het onder 5, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde voorhanden hebben van de geldbedragen bij [F.P.] als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Geldbedrag van € 55.000,00
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden aangenomen dat, als vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het hof is van oordeel dat die situatie zich ten aanzien van het onder 5 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde geldbedrag van € 55.000,00 voordoet. Dit betekent dat het in zaak A onder 5 als tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde in zoverre niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Kia Sportage
Uit de jurisprudentie volgt ook dat de kwalificatie voor witwassen kan volgen in die gevallen waarin sprake is van het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat “middellijk” afkomstig is van een door de verdachte begaan misdrijf, doordat direct uit het misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen. Die situatie doet zich voor ten aanzien van de onder 5 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde Kia Sportage. In zoverre wordt het in zaak A onder 5 als tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde als witwassen gekwalificeerd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet,
Het in zaak A onder 5 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert ten aanzien van de Kia Sportage respectievelijk het geldbedrag van € 201.100,00 op:
de eendaadse samenloop van
witwassen en witwassen
en
de eendaadse samenloop van
witwassen en witwassen
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 2, 3, 4, 5 eerste cumulatief/alternatief en 5 tweede cumulatief/alternatief en in de zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 2, 3, 4, en 5 en in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 1, 5-6, 8, 18-20 en 23-30 aan de verdachte worden teruggeven en dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen worden verbeurdverklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende meer dan een jaar samen met anderen gehandeld in hard drugs. De handel had een aanzienlijke intensiteit. Dagelijks werden gebruikershoeveelheden afgeleverd door koeriers. De verdachte zelf bracht ook verdovende middelen bij klanten. Hoewel over de omvang van het klantenbestand verschillende verklaringen zijn afgelegd mag er wel van uit worden gegaan dat sprake was van 60 tot 80 vaste afnemers. De handel betrof diverse soorten hard drugs, waaronder GHB en Crystal Methamfetamine. Dit zijn zeer verslavende en voor de menselijke gezondheid zeer gevaarlijke stoffen. De verdachte heeft in de samenwerking enkele wezenlijke bijdragen geleverd. Hij stelde zich met regelmaat op de hoogte van de stand van de voorraad die werd aangehouden in de woning van [J.V.] en [M. de M.] . Indien nodig vulde hij deze aan. De verdachte stond in contact met diverse klanten. Zij benaderden hem ook met klachten over de drugs, de bereikbaarheid van de organisatie of de bezorging. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij vooral de rol had van doorgeefluik voor die klachten maar daarmee bagatelliseert hij naar het oordeel van het hof de betekenis ervan voor de instandhouding van de organisatie als geheel. De voorraad was zeer aanzienlijk. Dat blijkt uit de aangetroffen hoeveelheden harddrugs bij de verdachte en in de woning van [J.V.] en [M. de M.] .
Ten laste van de verdachte is ook bewezen verklaard dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich met handel in drugs bezighield. Dat is een verwijt dat zelfstandige betekenis heeft ten opzichte van de drugshandel als zodanig. Het betreft een misdrijf tegen de openbare orde. Het type samenwerking waarin de verdachte heeft geparticipeerd tast de maatschappelijke samenhang en stabiliteit aan en draagt bij aan met de handel in drugs gepaarde gaande criminaliteit.
De verdachte heeft voorts geldbedragen witgewassen. De strafbare onderdelen van het bewezenverklaarde witwassen hebben betrekking op geldbedragen van ongeveer twee ton. Daarnaast is sprake geweest van het witwassen van een auto. Daarmee heeft het verbergen en verhullen van de criminele opbrengsten van de verdachte uit de bewezenverklaarde drugshandel dan wel uit andere strafbare feiten een zeer aanzienlijke omvang.
Tot slot heeft de verdachte zich gedurende een periode van ruim vier jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte heeft op geen enkel moment in de bewezenverklaarde periode opgave gedaan van zijn vermogen of van andere inkomsten terwijl deze er wel waren. Hij vreesde voor een strafzaak en ging daarom maar door op dit pad. Bij de stukken van het dossier bevinden zich foto’s van de verdachte die hij heeft geplaatst op Facebook waarop hij zich kennelijk bevindt op een zonnig strand en in een winkel in de P.C. Hooftstraat in Amsterdam terwijl hij dure merkkleding past (pagina 49 en 51). Dit illustreert de brutaliteit waarmee de verdachte kennelijk meende deze fraude te plegen. Hiermee heeft de verdachte bijgedragen aan de aantasting van het maatschappelijk draagvlak voor een systeem waarin uitkeringen worden verstrekt aan personen die die uitkering echt nodig hebben. De verdachte heeft door zijn handelen grenzen overschreden.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het hof tot de slotsom dat de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal geen recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof slaat acht op de straffen die doorgaans worden opgelegd voor uitkeringsfraude met de omvang als door de verdachte gepleegd, het witwassen van geldbedragen van deze omvang en min of meer intensieve en georganiseerde handel in hard drugs gedurende de periode zoals bewezenverklaard. Daar komt nog bij de veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie. Voor een voorwaardelijk strafdeel zoals gevorderd ziet het hof geen aanleiding. In hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd kan, met inachtneming van het vorenstaande, geen grond worden gevonden voor het opleggen van een straf die lager is dan hierna is bepaald.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het in de woning van [J.V.] en [M. de M.] gevonden geldbedrag was bestemd tot het begaan van de bewezen verklaarde feiten, te weten de handel in drugs. De overige na te noemen voorwerpen zijn voorwerpen met betrekking tot welke het bewezenverklaarde en gekwalificeerde witwassen is begaan. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

VH-overweging

Namens de verdachte is verzocht tot opheffing van het bevel voorlopige hechtenis. Het hof overweegt dat de ernstige bezwaren, mede in het licht van de in eerste en tweede aanleg uitgesproken veroordelingen, die tot dit bevel hebben geleid nog steeds aanwezig zijn. Dat geldt ook voor de aan het bevel nog steeds ten grondslag liggende grond. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 11a (oud) en 11b van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 55, 57, 227b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A (met parketnummer 13-698970-15) onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer
13-698970-15) onder 2, 3, 4, 5 eerste cumulatief/alternatief en 5 tweede cumulatief/alternatief en in zaak B (met parketnummer 13-732034-16) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 5 tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte voor wat betreft het geldbedrag
€ 55.000,00 niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake daarvan van alle rechtsvervolging.
Verklaart het in zaak A (met parketnummer 13-698970-15) onder 2, 3, 4, 5 eerste cumulatief/alternatief en 5 tweede alternatief/cumulatief voor wat betreft de Kia Sportage en het overige geldbedrag en in zaak B (met parketnummer 13-732034-16) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(2) een personenauto, Kia Sportage met [kenteken] , kleur bruin (5142831)
(9) een geldbedrag van € 101.050,00 (5142791)
(10) een geldbedrag van € 100.050,00 (5142814)
(13) een geldbedrag van € 4.000,00 (5142733)
(14) een geldbedrag van € 4.800,00 (5142739)
(15) een geldbedrag van € 11.600 (5142743)
(16) een geldbedrag van € 34.600,00 (5142750).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(1) een schilderij, H. Ronner (5142999)
(5) 14 gegevensdrager (13 usb-sticks en 1 memorycard) (5142358)
(6) een gegevensdrager Western Digital Wd Elements (5142368)
(8) een doosje met 17 sleutels en 3 sleutelhangers (5142966)
(11) een geldbedrag van € 21,10 (5144314)
(12) een geldbedrag van € 4,60 (5144443)
(23) een memorycard (uit de lenovo pc) (5142503)
(24) iPhone 6, kleur zwart (5142761)
(26) een document, een schuldbekentenis in een envelop (5142761)
(27) een document, verschillende aankoopbonnen bij verschillende bedrijven (5142487)
(29) een document, te weten een koopovereenkomst 2x chalet in Soest (5142507).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(17) een geldbedrag van € 1.000,00 (514788)
(18) een vordering ING rekening met nummer NL6(1)INGB000275556(5)
(19) registergoed chalet woning C056 (5144416)
(20) registergoed chalet woningC057 (5144421)
(28) een bankpas, ING pas + ING platinumcard (5142494)
(30) een document, een autoverzekering op naam van [B.] (5142521).
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 november 2018.
Mr. Verhoeff is buiten staat dit arrest mede te onderteken.