ECLI:NL:GHAMS:2018:4059

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
23-001791-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in georganiseerde drugshandel met Crystal Methamfetamine en GHB

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij een georganiseerde handel in diverse soorten hard drugs, waaronder Crystal Methamfetamine en GHB. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De bewezen feiten omvatten het vervoeren, verkopen en aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, alsook het witwassen van geld dat afkomstig was uit drugshandel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummers: 23-001791-17
datum uitspraak: 2 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-698980-15 en 13-702364-14 (TUL)
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1986] ,
[adres] ,

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem onder 5 eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17, 18 en 19 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormelde vonnissen is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 18 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/Mephedrone/Mefedron en/of speed/amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/Mephedrone/Mefedron en/of speed/amfetamine, zijnde Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/Mephedrone/Mefedron en/of speed/amfetamine, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of (telkens) heeft vervoerd en/of verkocht en/of verhandeld en/of overgedragen (aan een of meer tot op heden onbekend gebleven personen) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/Mephedrone/Mefedron en/of speed/amfetamine, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of Chrystal Methamfetamine en/of XTC en/of MDMA en/of GHB en/of GBL en/of Methadrone/Methedrone/Mefedron en/of speed/amfetamine en/of, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3:
hij op 23 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1005, althans een of meer, pil(len) en/of 3,57 en/of 5,06 en/of 15,7 gram MDMA en/of 396 ml GHB en/of 300 ml GBL 39,7 gram en/of 5,64 en/of 6,35 en/of 22,4 gram cocaïne en/of 17,8 gram amfetamine en/of 3,66 gram Metamfetamine, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of GHB en/of GBL en/of cocaïne en/of amfetamine en/of Metamfetamine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4:
hij een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een of meer perso(o)n(en), onder wie
- [R.D.] en/of
- [W.B. sr.] en/of
- [F.Z.] en/of
- [J.M.] en/of
- [J.V.] en/of
- [M. de M.] en/of
- [B.J.] en/of
- [R.H.]
- [F.P.]
en/of een of meer (andere) perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
- misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grond gebied van Nederland brengen en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel;
5:
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van in totaal circa EURO 24.265), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag voornoemde hoeveelheid geld, was, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een voornoemde hoeveelheid geld, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van in totaal circa EURO 24.265) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
In de tenlastelegging onder 2 is vermeld ‘heeft verhandeld en/of overgedragen’. In de toepasselijke wettelijke bepaling van de Opiumwet worden de termen ‘afleveren’ en ‘verstrekken’ gebezigd. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van deze terminologie sprake is van een kennelijke misslag. Het hof zal de tenlastelegging op deze onderdelen dan ook verbeterd lezen in die zin dat in plaats daarvan wordt gelezen ‘heeft afgeleverd en/of verstrekt’. Gelet op het ter terechtzitting verhandelde wordt de verdachte hierdoor niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging overige taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs voor feit 5 tweede cumulatief/alternatief
De verdachte wordt onder 5 tweede cumulatief/alternatief verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van een geldbedrag van € 24.265,00. Dit geldbedrag is tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte en zijn partner [F.Z.] op verschillende plekken in de woning aangetroffen, te weten:
  • € 230,00 in de portemonnee van mevrouw [F.Z.]
  • € 120,00 in de portemonnee van de verdachte
  • € 700,00 in een Chivas Regal blik op de bovenste plank in de voorraadkast in de woonkamer
  • € 350,00 in een tas in de woonkamer
  • € 555,00 in slaapkamer III
  • € 22.310,00 in een ladekast/tv-meubel in slaapkamer III.
Vaststaat dat de verdachte en zijn partner inkomsten hadden uit de handel in drugs. De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat € 15.000,00 van het in de woning aangetroffen geld met de handel in drugs was verdiend, in hoger beroep heeft hij dat bedrag op ongeveer € 22.000,00 geschat. Ten aanzien van een deel van het in de woning aangetroffen geld, te weten: het muntgeld in het Chivas Regal blik (neerkomend op een bedrag van € 700,00) en de in de ladekast/tv-meubel aangetroffen € 5 biljetten (neerkomend op een bedrag van € 1.260,00) stelt de verdachte dat het spaargeld van zijn dochter betrof en dat dit geld een legale herkomst had.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte acht het hof het witwassen van het bedrag van € 700,00 niet bewezen. Het hof gaat er, gelet op verdachtes verklaring, het feit dat het hier om 2 euromunten ging en het feit dat dit geld gescheiden van het overigens in de woning aangetroffen geld werd bewaard, vanuit dat het hier om spaargeld van de dochter van de verdachte ging. Nu niet is gebleken dat de verdachte op een, voor de bewezenverklaring van witwassen relevante, wijze met dit geld in verband kan worden gebracht, zal hij in zoverre worden vrijgesproken.
Voorts acht het hof niet bewezen het ten laste gelegde witwassen van de geldbedragen die in de portemonnees van de verdachte en diens partner zijn aangetroffen.
Dit ligt anders voor het geldbedrag van € 1.260,00 in de ladekast/tv-meubel. Het hof overweegt hieromtrent dat verdachtes verklaring op dit punt op zichzelf staat en geen steun vindt in de stukken in het dossier. In die ladekast/tv-meubel lag een geldbedrag van € 22.310,00. Het door de verdachte aangeduide geldbedrag van € 1.260,00 lag daarbij en was op geen enkele wijze te onderscheiden van de rest van het geld, dat – zo volgt uit de verklaring van de verdachte - wel met de handel in drugs was verdiend. Bovendien bestaat geen enkel aanknopingspunt buiten de verklaring van de verdachte dat deze gestelde herkomst ondersteunt. Het hof is dan ook van oordeel dat dit geld onderdeel uitmaakt van het totale in de ladekast/tv-meubel aangetroffen geldbedrag.
Het hof overweegt ten overvloede nog dat zelfs als ervan moet worden uitgegaan dat een (relatief gering) deel van het in de ladekast/tv-meubel aangetroffen geld oorspronkelijk een legale herkomst had, dat geld met verdachtes illegale vermogensbestanddelen is vermengd, zodat het hele bedrag moet worden aangemerkt als "mede" of "deels" uit misdrijf afkomstig.
De verdachte heeft in zijn verklaringen geen afzonderlijke opmerkingen gemaakt over het geldbedrag van € 350,00 dat in de tas in de woonkamer is gevonden of over het geldbedrag van € 550,00 dat in de slaapkamer is aangetroffen. Hij heeft alleen in algemene zin verklaard over het geld dat in de woning is aangetroffen, inhoudende dat dit in ieder geval grotendeels uit de drugshandel afkomstig was. Gelet op dit een en ander gaat het hof ervan uit, mede nu ter zake geen verweer is gevoerd, dat de verklaring van de verdachte over de met drugshandel verdiende geldbedragen in de woning zich ook uitstrekt tot deze bedragen. Dit wordt dan ook bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 10 december 2015 tot en met 18 februari 2016 in Nederland, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden cocaïne en Crystal Methamfetamine;
2:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad en telkens heeft vervoerd en verkocht en afgeleverd en verstrekt aan personen hoeveelheden cocaïne en/of Crystal Methamfetamine en/of MDMA en/of GHB en/of Methadrone/mephedrone/mefedron en/of amfetamine;
3:
hij op 23 februari 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 1005 pillen bevattende MDMA en 3,57 en 5,06 en 15,7 gram materiaal bevattende MDMA en 396 ml bevattende GHB en 39,7 gram en 5,64 en 6,35 en 22,4 gram bevattende cocaïne en 17,8 gram bevattende amfetamine en 3,66 gram bevattende Methamfetamine;
4:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en
- [R.D.] en
- [W.B. sr.] en
- [F.Z.] en
- [J.M.] en
- [J.V.] en
- [M. de M.] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te weten het verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5:
hij op 23 februari 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid geld ter waarde van circa € 23.215,00 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig was uit misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/alternatief meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van feit 5 tweede cumulatief/alternatief
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden aangenomen dat, als vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het hof is van oordeel dat die situatie zich ten aanzien van het onder 5 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde geldbedrag van € 23.215,00 voordoet. Dit betekent dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, leden 3 en 4, van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 1, 23-33 worden verbeurd verklaard en dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte worden terug gegeven. Ten slotte heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de op 12 augustus 2015 door de rechtbank opgelegde voorwaardelijk gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende meer dan een jaar samen met anderen gehandeld in hard drugs, waarbij ook buiten Nederland, in België, is geleverd. De handel had een aanzienlijke intensiteit. Dagelijks werden gebruikershoeveelheden afgeleverd door koeriers. Hoewel over de omvang van het klantenbestand verschillende verklaringen zijn afgelegd mag er wel van uit worden gegaan dat sprake was van 60 tot 80 vaste afnemers. De handel betrof vrijwel alle soorten hard drugs. Daaronder zijn begrepen middelen als GHB en Crystal Methamfetamine. Dit zijn zeer verslavende en voor de gezondheid zeer gevaarlijke stoffen. De verdachte heeft in de samenwerking wezenlijke bijdragen geleverd. Hij putte voor de verkoop uit de voorraad die werd aangehouden in de woning van [J.V.] en [M. de M.] . Indien nodig liet hij deze aanvullen door [R.D.] , die met de leveranciers in verbinding stond. De verdachte stond met enkele klanten in contact. Hij stuurde sms-berichten van klanten met bestellingen die bij hem binnenkwamen door naar de koeriers en betaalde de koeriers voor hun werkzaamheden. De voorraad was zeer aanzienlijk. Dat blijkt uit de aangetroffen hoeveelheden harddrugs bij de verdachte en in de woning van [J.V.] en [M. de M.] . Ten laste van de verdachte is ook bewezen verklaard dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich met handel in drugs bezighield. Dat is een verwijt dat zelfstandige betekenis heeft ten opzichte van de drugshandel als zodanig. Het betreft een misdrijf tegen de openbare orde. Het type samenwerking waarin de verdachte heeft geparticipeerd tast de maatschappelijke samenhang en stabiliteit aan en draagt bij aan met de handel in drugs gepaarde gaande criminaliteit.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij in de maand juli 2014 nog was aangehouden met drugs in zijn bezit. Hij werkte toen als koerier voor [R.D.] die nu ook zijn mededader is. Reeds in september 2014, kort nadat hij voor het feit uit 2014 uit voorlopige hechtenis was ontslagen, heeft de verdachte de drugshandel hervat. Dat hij het geld nodig had voor zijn bruiloft is bepaald geen overtuigend excuus. De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer in drugshandel zal terugvallen en dat hij inmiddels werk en een eigen woning heeft. Hoewel met name de omstandigheden waaronder de verdachte een volledige financiering voor zijn koopwoning heeft kunnen regelen, vragen oproepen, ziet het hof weinig aanleiding om aan de goede intenties van de verdachte te twijfelen. Dit neemt niet weg dat de aard en omvang van de door hem gepleegde feiten met zich brengen dat aan hem een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. In dat verband legt ook het feit dat de verdachte in zeer korte tijd op deze wijze in herhaling is gevallen gewicht in de schaal. Dit betekent dat de straf zoals geëist door de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. In hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd kan, met inachtneming van het vorenstaande, geen grond worden gevonden voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf dan wel een straf die lager is dan hierna zal worden bepaald.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De raadsman heeft primair betoogd dat, zo begrijpt het hof, de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet aan de orde is in hoger beroep dan wel niet door het hof kan worden beoordeeld vanwege gebreken in de wijze waarop de officier van justitie deze bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Het verweer valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel houdt in dat de vordering in eerste aanleg te laat is aangebracht waardoor de rechtbank niet aan beoordeling ervan kon toekomen. Het tweede onderdeel houdt in dat de vordering niet is voorgedragen door de officier van justitie en daarmee geen deel uitmaakte van het door de rechtbank te behandelen en beoordelen substraat.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 14h, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt een regeling voor het aanbrengen van een vordering als hier bedoeld. De vordering, zo blijkt uit deze bepalingen, wordt ingediend bij de rechter die onmiddellijk na de indiening ervan de dag van de behandeling bepaalt. Dat is in casu geschied op 17 maart 2017. Het derde lid van artikel 14h Sr regelt dat de vordering moet worden betekend aan de veroordeelde. Ook dat is gebeurd, te weten op 20 maart 2017. Dit was de eerste dag van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van de verdachte. Volgens de raadsman heeft de uitreiking plaatsgevonden tijdens een onderbreking van het onderzoek die dag. Het hof stelt vast dat de wet geen termijnenregeling bevat voor de uitreiking van de vordering tot tenuitvoerlegging. Dit betekent dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de uitreiking van de vordering te laat heeft plaatsgevonden.
Het eerste onderdeel van het verweer faalt.
Wat betreft het tweede onderdeel van het verweer stelt het hof voorop dat tot het begrip ”zaak” zoals dit wordt gebezigd in de titels V en VI van het tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet de vordering tot tenuitvoerlegging wordt gerekend. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de bewoordingen van de artikelen 258 en 285 Sv. Dit brengt met zich dat de voordracht van de zaak, zoals geregeld in artikel 284 Sv, zich niet uitstrekt tot de vordering tot tenuitvoerlegging. De andersluidende opvatting van de raadsman vindt geen steun in het recht. Indien bij een welwillende uitleg het verweer wordt opgevat als ertoe strekkend dat de verdachte in een belang is geschaad doordat bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting geen mededeling is gedaan van de vordering tot tenuitvoerlegging is het hof van oordeel dat dit evenmin opgaat. Ter terechtzitting is door de voorzitter van de rechtbank mededeling gedaan van de vordering en is deze onderwerp van debat tussen partijen geweest.
Het tweede onderdeel van het verweer faalt eveneens.
Dit brengt het hof tot de slotsom dat de vordering tot tenuitvoerlegging ter beoordeling voorligt.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de proeftijd van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met één jaar wordt verlengd dan wel dat de opgelegde gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 12 augustus 2015 (onder meer) voor het handelen in drugs naast een taakstraf veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd liep van 25 augustus 2015 tot 26 augustus 2017. Nu de proeftijd niet meer loopt is verlenging daarvan om die reden reeds niet meer mogelijk. Daarnaast overweegt het hof dat de verdachte in de zaak uit 2014 van 22 juli 2014 tot 5 augustus 2014 in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij al in september 2014 opnieuw in drugs is gaan handelen; niet meer als koerier, omdat hij dat risico te groot vond, maar als coördinator van de nieuwe koeriers. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich met de handel in drugs heeft bezig gehouden van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016, hetgeen door het hof ook bewezen is verklaard. Gelet hierop heeft de verdachte zich voor het einde van de proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig gemaakt. Het hof ziet gelet op deze feiten en omstandigheden geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, zoals door de raadsman is verzocht en zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij grotendeels door middel van het onder 1, 2, 3, 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen, dan wel betreft het voorwerpen met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 10, 11a (oud) en artikel 11b van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 5 tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte ter zake daarvan van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(1) een personenauto Volkswagen Golf 2011, kleur grijs, kenteken 10RSL7 (5066206)
(11) een zwarte mixer, merk Krups (5142361)
(23) een geldbedrag van € 350,00 (7x50) (5142282)
(26) een geldbedrag van € 1.260,00 (252x5) (5142446)
(27) een geldbedrag van € 500,00 (25x20) (5142539)
(28) een geldbedrag van € 5,00 (1x5) (5142575)
(29) een geldbedrag van € 50,00 (5x10) (5142579)
(30) een geldbedrag van € 9.200 (184x50) (5142486)
(31) een geldbedrag van € 6.900 (69x100) (5142492)
(32) een geldbedrag van € 2.400 (12x200) (5142498)
(33) een geldbedrag van € 2.500 (5x500) (5142508)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(4) 2 sleutels in een zwart hoesje met afstandsbediening (5142319)
(6) een zwarte tas, merk Le Coq Sportif (5142302)
(7) een stuk papier (5142673)
(8) twee blauwe kasboeken (5142593)
(9) een keuringsbewijs Volkswagen Golf GTI met [kenteken] (5142326)
(10) een stuk papier (5142300)
(12) vier stuks verpakkingsmateriaal (5142690)
(14) een fust Monster Energy, een blikje met daarin flesjes met sleutels (5142308)
(16) een stuk papier (5142416)
(18) twee stuks papier (5142293)
(20) zeven stuks speelgoed, bellenblaas met vloeistof (5142512)
(21) 1 stuk zak (5142448)
(22) muntgeld ter waarde van € 700,00 (5142270)
(24) een geldbedrag van € 20,00 (2x10) (5142348)
(25) een geldbedrag van € 100,00 (5x20) (5142354)
(37) een zwarte zaktelefoon, merk Nokia (5142309)
(38) een harddisc, merk Philips, spe3051cc0 (5142272)
(40) en adapter met webcam (5220687, het hof begrijpt met beslagnummer 5142321)
(41) een map van Brugman Keuken (5142363).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2015 (met parketnummer 13-702364-14), te weten van:
een gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 november 2018.
Mr. Verhoeff is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.