2.2.[geïntimeerden] hebben - aanvullend aan de eerder overgelegde stukken - bij akte na het tussenarrest onder meer in het geding gebracht:
- een brief van mr. Peffer van 22 januari 2018;
- accountantsrapporten van [X] B.V. over 2015 en 2016
- een overzicht van de belastingdienst van de te verrekenen verliezen van [X] Beheer B.V.;
- een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2014 van [geïntimeerde sub 1] en van [geïntimeerde sub 2] ;
- een toelichting inkomen en de voorlopige aanslag inkomstenbelasting van zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] over de jaren 2015 en 2016
- enige e-mails gestuurd namens de verhuurder van de woning aan de [adres 3] en een transactie-overzicht van de rekening van [geïntimeerde sub 1] bij de Rabobank (ter onderbouwing van de stelling dat [geïntimeerden] moeite hebben hun huur te voldoen);
- een overzicht van de ING-bankrekening van [geïntimeerde sub 2] waaruit blijkt dat haar moeder op 21 december 2017 een bedrag van € 5.000 heeft geschonken
- een koopovereenkomst aandelen van 13 juni 2017 terzake de aandelen in Bureau073 B.V. en de jaarrekening van deze vennootschap over 2015-2016.
2.3.1.Het hof constateert dat [geïntimeerden] meer en recentere stukken in het geding hebben gebracht, en daarmee een beter zicht hebben gegeven op hun financiële situatie. Bij gebreke van een toelichting op deze stukken door [geïntimeerden] en mr. Peffer (in zijn beide brieven) is voor het hof echter nog steeds niet duidelijk hoe het komt dat [geïntimeerden] kennelijk nog immer de lasten van hun huishouding, waaronder de maandelijkse huur van € 1.850,00 (zij het regelmatig te laat), kunnen betalen. Een dergelijke toelichting had op de weg van [geïntimeerden] gelegen, nu het aan een partij die zich op stukken beroept is om duidelijk te maken op welke onderdelen hiervan zij een beroep doet en welke conclusies daaraan volgens haar moeten worden verbonden, zodat de andere partij hier vervolgens op kan reageren. Dit is niet de taak (noch de bevoegdheid) van de rechter. De eenmalige schenking door de moeder van [geïntimeerde sub 2] eind 2017 van € 5.000,00 verklaart onvoldoende hoe [geïntimeerden] de lasten van de huishouding hebben kunnen dragen. Ditzelfde geldt voor de vermelding in de brief van mr. Peffer van 20 januari 2018 dat het tekort aan liquiditeiten wordt aangevuld door opnames door [geïntimeerde sub 1] van zijn rekening-courantschuld bij [X] Beheer B.V. (per 1 januari 2017 € 713.063,00). Daarbij blijkt uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop dat het inkomen van [geïntimeerden] door de jaren heen weliswaar negatief (2014) dan wel gematigd positief (2015 en 2016) was, maar in de stukken noch de toelichting wordt in voldoende mate uitgelegd waarom niet mogelijk was het inkomen van [geïntimeerde sub 1] bij [X] Beheer B.V. te verhogen, terwijl deze B.V. kennelijk wel in staat was om [geïntimeerde sub 1] grote bedragen te lenen. Tenslotte hebben [geïntimeerden] - hoewel daarom expliciet was verzocht - geen bankafschriften van alle rekeningen van [geïntimeerden] door de jaren heen overgelegd en hebben zij onvoldoende toelichting gegeven waarom niet mogelijk was (voorlopige) financiële gegevens over 2017 te produceren.
2.3.2.Het voorgaande heeft tot gevolg dat de dringendheid van de financiële noodzaak bij [geïntimeerden] ontoereikend is gemotiveerd. [geïntimeerden] hebben dus niet voldoende toegelicht waarom zij het gehuurde zodanig dringend nodig hebben voor eigen gebruik dat van hen, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden verlangd de huurovereenkomst voort te zetten. Wat betreft de belangenafweging wordt verder overwogen dat het saldo van de door [geïntimeerden] ter zake het gehuurde betaalde hypotheeklasten en de huuropbrengst weliswaar (fors) negatief is, maar Van [appellante] is op leeftijd, woont al (zeer) lang in het gehuurde en heeft Parkinson.
2.3.3.Nu [geïntimeerden] hun stelling onvoldoende hebben toegelicht, wordt niet toegekomen aan hun bewijsaanbod, daargelaten dat het onvoldoende specifiek en relevant is. De vorderingen van [geïntimeerden] tot vaststelling van de datum waarop de huurovereenkomst zal eindigen en de veroordeling van [appellante] om het gehuurde uiterlijk op die datum te verlaten, zullen worden afgewezen. De grieven I-V, VII en VIII in principaal appel slagen.
2.4.1.[appellante] heeft in eerste aanleg een bedrag gevorderd van € 30.855,72 vanwege onverschuldigd betaalde huur. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze vordering is verjaard voor zover die betrekking heeft op de periode van vóór 9 januari 2010, en derhalve een bedrag van € 4.774,92 toegewezen. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat niet de brief van 9 januari 2015 stuitende werking heeft gehad, maar die van 23 april 2015 (rechtsoverweging 3.7 tussenarrest). Dit heeft volgens het hof tot gevolg dat de vordering van [appellante] is verjaard, voor zover deze betrekking heeft op de periode van vóór 20 april 2010. Het hof heeft partijen verzocht in hun aktes in te gaan op de vraag of en zo ja in welke zin dit oordeel van invloed is op het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 4.774,92.
2.4.2.[geïntimeerden] hebben in hun akte gesteld dat uit voormeld oordeel van het hof volgt dat de kantonrechter hen over een drietal maanden ten onrechte heeft veroordeeld huur terug te betalen, zodat de vordering moet worden verminderd met een bedrag van € 114,84 (drie maal € 38,28) en derhalve een bedrag van € 4.660,08 moet worden toegewezen. [appellante] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Naar het oordeel van het hof is de berekeningswijze van [geïntimeerden] juist. De vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling zal derhalve tot een bedrag van € 4.660,08 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2015. Dit brengt met zich dat de grief in het incidenteel appel gedeeltelijk slaagt.