ECLI:NL:GHAMS:2018:4024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
200.198.416/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst en financiële situatie van de partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurovereenkomst. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W. Spanjer, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, met betrekking tot de beëindiging van de huurovereenkomst en de terugbetaling van onverschuldigd betaalde huur. Het hof oordeelde dat de geïntimeerden onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun beroep op dringend eigen gebruik van de huurwoning. De financiële situatie van de geïntimeerden werd als onvoldoende gemotiveerd beschouwd, waardoor hun verzoek tot beëindiging van de huurovereenkomst werd afgewezen. Het hof stelde vast dat de geïntimeerden niet voldoende hadden aangetoond dat zij de huur niet konden betalen en dat hun financiële noodzaak niet voldoende was onderbouwd. De vordering van de appellante tot terugbetaling van huur werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de eerdere beslissing van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigde. De proceskosten werden gecompenseerd, maar de geïntimeerden werden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.198.416/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4561193/CV EXPL 15-9959
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 oktober 2018
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.W. Spanjer te Heemstede,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel,
tevens appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.M. Blaauw te Haarlem.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom aangeduid als [appellante] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , laatstgenoemde gezamenlijk als [geïntimeerden]
In deze zaak heeft het hof op 19 december 2017 een tussenarrest gewezen, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om aktes te nemen, en iedere verdere beslissing is aangehouden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte zijdens [geïntimeerden] , met producties;
- akte zijdens [appellante] , met productie.
Tenslotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
De grieven I-V in principaal appel zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerden] de door hen gestelde penibele financiële situatie door middel van de overgelegde stukken aannemelijk hebben gemaakt. In het tussenarrest van 19 december 2017 (hierna: het tussenarrest) is geoordeeld dat deze grieven in zoverre slagen dat de door [geïntimeerden] overgelegde stukken (ook de nieuwe in hoger beroep) in onvoldoende mate een indruk geven van de huidige en totale inkomens- en vermogenssituatie van zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] . Met name ontbreken van zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] recente aangiftes inkomstenbelasting, aanslagen inkomstenbelasting, bankafschriften van alle rekeningen en de jaarrekeningen van [X] Beheer B.V. Het hof heeft [geïntimeerden] verzocht deze stukken alsnog over te leggen, dan wel uit te leggen waarom dit niet mogelijk is, en [geïntimeerden] verzocht te verklaren hoe zij - kennelijk ook nu nog - de huur van € 1.850,00 per maand kunnen betalen. Voorts heeft het hof [geïntimeerden] gesuggereerd hun belastingadviseur mr. M.R. Peffer een brief te laten opstellen over de recente volledige vermogenspositie van [geïntimeerden] (vergelijk de brief van mr. Peffer van 8 oktober 2015).
2.2.
[geïntimeerden] hebben - aanvullend aan de eerder overgelegde stukken - bij akte na het tussenarrest onder meer in het geding gebracht:
- een brief van mr. Peffer van 22 januari 2018;
- accountantsrapporten van [X] B.V. over 2015 en 2016
- een overzicht van de belastingdienst van de te verrekenen verliezen van [X] Beheer B.V.;
- een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2014 van [geïntimeerde sub 1] en van [geïntimeerde sub 2] ;
- een toelichting inkomen en de voorlopige aanslag inkomstenbelasting van zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] over de jaren 2015 en 2016
- enige e-mails gestuurd namens de verhuurder van de woning aan de [adres 3] en een transactie-overzicht van de rekening van [geïntimeerde sub 1] bij de Rabobank (ter onderbouwing van de stelling dat [geïntimeerden] moeite hebben hun huur te voldoen);
- een overzicht van de ING-bankrekening van [geïntimeerde sub 2] waaruit blijkt dat haar moeder op 21 december 2017 een bedrag van € 5.000 heeft geschonken
- een koopovereenkomst aandelen van 13 juni 2017 terzake de aandelen in Bureau073 B.V. en de jaarrekening van deze vennootschap over 2015-2016.
2.3.1.
Het hof constateert dat [geïntimeerden] meer en recentere stukken in het geding hebben gebracht, en daarmee een beter zicht hebben gegeven op hun financiële situatie. Bij gebreke van een toelichting op deze stukken door [geïntimeerden] en mr. Peffer (in zijn beide brieven) is voor het hof echter nog steeds niet duidelijk hoe het komt dat [geïntimeerden] kennelijk nog immer de lasten van hun huishouding, waaronder de maandelijkse huur van € 1.850,00 (zij het regelmatig te laat), kunnen betalen. Een dergelijke toelichting had op de weg van [geïntimeerden] gelegen, nu het aan een partij die zich op stukken beroept is om duidelijk te maken op welke onderdelen hiervan zij een beroep doet en welke conclusies daaraan volgens haar moeten worden verbonden, zodat de andere partij hier vervolgens op kan reageren. Dit is niet de taak (noch de bevoegdheid) van de rechter. De eenmalige schenking door de moeder van [geïntimeerde sub 2] eind 2017 van € 5.000,00 verklaart onvoldoende hoe [geïntimeerden] de lasten van de huishouding hebben kunnen dragen. Ditzelfde geldt voor de vermelding in de brief van mr. Peffer van 20 januari 2018 dat het tekort aan liquiditeiten wordt aangevuld door opnames door [geïntimeerde sub 1] van zijn rekening-courantschuld bij [X] Beheer B.V. (per 1 januari 2017 € 713.063,00). Daarbij blijkt uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop dat het inkomen van [geïntimeerden] door de jaren heen weliswaar negatief (2014) dan wel gematigd positief (2015 en 2016) was, maar in de stukken noch de toelichting wordt in voldoende mate uitgelegd waarom niet mogelijk was het inkomen van [geïntimeerde sub 1] bij [X] Beheer B.V. te verhogen, terwijl deze B.V. kennelijk wel in staat was om [geïntimeerde sub 1] grote bedragen te lenen. Tenslotte hebben [geïntimeerden] - hoewel daarom expliciet was verzocht - geen bankafschriften van alle rekeningen van [geïntimeerden] door de jaren heen overgelegd en hebben zij onvoldoende toelichting gegeven waarom niet mogelijk was (voorlopige) financiële gegevens over 2017 te produceren.
2.3.2.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de dringendheid van de financiële noodzaak bij [geïntimeerden] ontoereikend is gemotiveerd. [geïntimeerden] hebben dus niet voldoende toegelicht waarom zij het gehuurde zodanig dringend nodig hebben voor eigen gebruik dat van hen, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden verlangd de huurovereenkomst voort te zetten. Wat betreft de belangenafweging wordt verder overwogen dat het saldo van de door [geïntimeerden] ter zake het gehuurde betaalde hypotheeklasten en de huuropbrengst weliswaar (fors) negatief is, maar Van [appellante] is op leeftijd, woont al (zeer) lang in het gehuurde en heeft Parkinson.
2.3.3.
Nu [geïntimeerden] hun stelling onvoldoende hebben toegelicht, wordt niet toegekomen aan hun bewijsaanbod, daargelaten dat het onvoldoende specifiek en relevant is. De vorderingen van [geïntimeerden] tot vaststelling van de datum waarop de huurovereenkomst zal eindigen en de veroordeling van [appellante] om het gehuurde uiterlijk op die datum te verlaten, zullen worden afgewezen. De grieven I-V, VII en VIII in principaal appel slagen.
2.4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg een bedrag gevorderd van € 30.855,72 vanwege onverschuldigd betaalde huur. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze vordering is verjaard voor zover die betrekking heeft op de periode van vóór 9 januari 2010, en derhalve een bedrag van € 4.774,92 toegewezen. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat niet de brief van 9 januari 2015 stuitende werking heeft gehad, maar die van 23 april 2015 (rechtsoverweging 3.7 tussenarrest). Dit heeft volgens het hof tot gevolg dat de vordering van [appellante] is verjaard, voor zover deze betrekking heeft op de periode van vóór 20 april 2010. Het hof heeft partijen verzocht in hun aktes in te gaan op de vraag of en zo ja in welke zin dit oordeel van invloed is op het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 4.774,92.
2.4.2.
[geïntimeerden] hebben in hun akte gesteld dat uit voormeld oordeel van het hof volgt dat de kantonrechter hen over een drietal maanden ten onrechte heeft veroordeeld huur terug te betalen, zodat de vordering moet worden verminderd met een bedrag van € 114,84 (drie maal € 38,28) en derhalve een bedrag van € 4.660,08 moet worden toegewezen. [appellante] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Naar het oordeel van het hof is de berekeningswijze van [geïntimeerden] juist. De vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling zal derhalve tot een bedrag van € 4.660,08 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2015. Dit brengt met zich dat de grief in het incidenteel appel gedeeltelijk slaagt.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het principaal en incidenteel appel (gedeeltelijk) slagen. Het vonnis van de kantonrechter zal gedeeltelijk worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerden] de datum vast te stellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen en [appellante] te veroordelen het gehuurde te verlaten zal alsnog worden afgewezen, terwijl de betalingsvordering van [appellante] tot een geringere hoogte zal worden toegewezen. [appellante] heeft bij een behandeling van grief IX in het principaal appel geen belang, zodat dit achterwege zal blijven.
2.6.
[geïntimeerden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Nu partijen in conventie en reconventie in eerste aanleg en in incidenteel hoger beroep ieder over een weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten in die procedures gecompenseerd.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016 voor zover daarbij de huurovereenkomst van partijen is beëindigd, [appellante] is veroordeeld tot ontruiming en [geïntimeerden] is veroordeeld tot betaling van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, en voor zover daarbij [geïntimeerden] is veroordeeld tot terugbetaling aan [appellante] van een bedrag aan huur dat hoger is dan € 4.660,08 met wettelijke rente vanaf 2 december 2015 en waar het betreft de proceskostenveroordeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst van partijen en tot ontruiming van het gehuurde;
wijst af de vordering tot terugbetaling van huur voor zover ziende op een bedrag van meer dan € 4.660,08, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 2 december 2015;
compenseert de proceskosten in conventie en reconventie in eerste aanleg en in incidenteel hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het genoemde vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 314,00 aan verschotten en
€ 3.222,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, J.C.W. Rang en L.R. van Harinxma thoe Slooten, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.