In deze zaak gaat het om de vraag of een huurder van een bedrijfsruimte, die stelt dat deze ruimte een aanhorigheid is van een door hem van een derde gehuurde andere bedrijfsruimte, terecht ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn op basis van artikel 7:230a BW. De huurder, [appellant], heeft in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter aangevochten, waarin hij ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek en de ontruimingstermijn was verlengd. De verhuurder, [geïntimeerde], betwist dat de gehuurde ruimte als onroerende aanhorigheid van de andere bedrijfsruimte kan worden aangemerkt. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de verhuurder heeft ingestemd met het gebruik van de gehuurde ruimte als opslag voor de andere bedrijfsruimte. Het hof concludeert dat de huurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de verhuurder hiermee heeft ingestemd. De grieven van de huurder worden verworpen, en het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter. De huurder wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.