ECLI:NL:GHAMS:2018:4017

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
200.242.269/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door GI met betrekking tot toestemming voor medische behandeling van minderjarige

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] en de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling (GI) met betrekking tot toestemming voor medische behandeling. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 6 april 2018 zijn uitgesproken. De minderjarige is op 1 februari 2018 onder toezicht gesteld van de GI en is sindsdien uithuisgeplaatst. De ouders hebben bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI. Het hof heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat hij in een zorgelijke toestand verkeerde en dat zijn ontwikkeling ernstig achterbleef. De ouders hebben niet adequaat gereageerd op de hulpverlening en hebben de ernst van de situatie niet onderkend. Het hof heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing en de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De bestreden beschikkingen zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.242.269/ 01
zaaknummers rechtbank: C/15/271446 / JU RK 18-447 en C/15/271448 / JU RK 18-448
beschikking van de meervoudige kamer van 30 oktober 2018 inzake
[de moeder], en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder, respectievelijk de vader, en gezamenlijk ook: de ouders,
advocaat: mr. H.J. Oosterhagen te Amsterdam,
en
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) (hierna: de kinderrechter), beide van 6 april 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 5 juli 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 6 april 2018.
2.2
De GI heeft op 14 augustus 2018 een verweerschrift in beide zaken ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 5 september 2018 met een bijlage, ingekomen op 6 september 2018;
- een brief van de zijde van de ouders van 6 september 2018 met bijlagen
,ingekomen eveneens op 6 september 2018 (per fax);
- een brief van de zijde van de ouders van 13 september 2018 met bijlagen, ingekomen eveneens op 13 september 2018;
- een V-formulier van de zijde van de ouders van 13 september 2018, ingekomen eveneens op 13 september 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. Oosterhagen;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een gedragsdeskundige;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders is geboren:
[de minderjarige] , [in] 2012, te [geboorteplaats] .
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs op een voor de ouders geheime locatie.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2018 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een (spoed)machtiging gegeven tot zijn uithuisplaatsing.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 februari 2019 en is een machtiging verleend tot zijn uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs tot 1 mei 2018.
3.4
De GI heeft op 4 juli 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders en daarbij – kort gezegd – het contact tussen de ouders en [de minderjarige] opgeschort/geschorst.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 augustus 2018 zijn de verzoeken van de ouders, de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren en een omgangs- en contactregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] dagelijks gedurende drie uur per dag met hen contact zal hebben op de plek waar hij verblijft, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer C/15/271446 / JU RK 18-447 is, op verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie zorgverlener 24-uurs, verlengd tot 13 februari 2019.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre):
- het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen, en
- subsidiair de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te beperken tot 1 september 2018 of een datum die het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt het door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer C/15/271448 / JU RK 18-448 is, op verzoek van de GI, bepaald dat de GI het gezag over [de minderjarige] gedeeltelijk uitoefent, met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, tot 19 februari 2019. Voorts is bepaald dat deze gedeeltelijke gezagsbelasting wordt aangetekend in het gezagsregister.
4.5
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek tot toekenning aan de GI van het gedeeltelijk gezag over [de minderjarige] af te wijzen.
4.6
De GI verzoekt het door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW – voor zover thans van belang – kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor of de rechtbank terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verlengd, en of deze gronden thans ook nog aanwezig zijn.
5.2
De ouders stellen in de eerste plaats dat het verweerschrift van de GI buiten de procedure in hoger beroep dient te worden gehouden, nu de advocaat dit niet ontvangen heeft en het bovendien niet is ondertekend door een advocaat. Voorts stellen zij dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet (langer) aanwezig zijn en voeren daartoe - onder meer - het volgende aan. Zij vrezen dat een voortzetting van het verblijf van [de minderjarige] in een accommodatie zorgverlener 24-uurs traumatisch voor hem zal zijn. De termijn van uithuisplaatsing dient in ieder geval in duur te worden beperkt. De ouders hebben besloten in Nederland te blijven in afwachting van de ontwikkelingen rond [de minderjarige] en totdat hij bij hen is teruggekeerd. In de verzoekschriften van de raad en de GI wordt gesteld dat [de minderjarige] onderzocht dient te worden, de GI heeft daartoe de tijd tot 19 februari 2019. De ouders zijn tot op heden nog geen onderzoeksresultaten bekend. Voorts hebben de ouders sinds de uithuisplaatsing geen contact meer met [de minderjarige] gehad. Gelet op de rechten van de ouders zoals bepaald in de artikelen 7 IVRK en 1:247 BW, waarop door de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] inbreuk wordt gemaakt, mag van de GI verwacht worden dat de onderzoeken met spoed worden uitgevoerd. Bovendien kan [de minderjarige] thuis wonen terwijl hij onderzocht wordt, de ouders kunnen hem zelf naar de onderzoeken toe brengen. Zij zullen alle medewerking verlenen.
5.3
De GI voert aan dat de situatie van [de minderjarige] ten tijde van zijn uithuisplaatsing zeer zorgelijk was en nog altijd is. [de minderjarige] had vaak woedeaanvallen, sliep slecht en vertoonde onrustig gedrag. Inmiddels is [de minderjarige] overgeplaatst naar een andere accommodatie waar diagnostiek plaatsvindt, de uitkomsten hiervan worden rond de herfstvakantie van 2018 verwacht. Hij heeft stapjes vooruit gezet wat betreft zijn gedrag maar heeft nog altijd te kampen met een forse ontwikkelingsachterstand. De ouders hebben grote moeite te kijken naar hun eigen aandeel in de situatie. Zij erkennen het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] niet en geven aan dat hij dit gedrag bij hen thuis niet liet zien. Zij weten zijn gedrag eerst aan zijn lichamelijke gezondheid en nadat hij gezond was verklaard aan autisme, terwijl de uitkomsten van de onderzoeken nog niet bekend zijn. Een terugplaatsing van [de minderjarige] is derhalve niet aan de orde nu, aldus de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking met zaaknummer C/15/271446 / JU RK 18-447 te bekrachtigen en heeft daarbij het volgende verklaard, kort samengevat. [de minderjarige] heeft een extreme ontwikkelingsachterstand en heeft gelet daarop zodanige specialistische hulp nodig, dat thuisplaatsing bij de ouders niet aan de orde is. Het inzicht van de ouders met betrekking tot de ontwikkeling van [de minderjarige] wijkt af van dat van de professionals die [de minderjarige] zien. [de minderjarige] heeft stapjes vooruit gezet sinds zijn uithuisplaatsing, maar er is tijd nodig om zijn ontwikkelingsmogelijkheden verder te onderzoeken. De ouders dienen te werken aan hun inzicht in de situatie, in plaats van te vechten om hun gelijk te krijgen, aldus de raad.
Ten aanzien van de gedeeltelijke gezagsoverdracht
5.5
Op grond van artikel 1:265e Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan zulks onder andere beslissen met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar.
De wetgever heeft deze mogelijkheid geschapen om bepaalde essentiële belemmeringen voor de ontwikkeling van minderjarigen weg te nemen. Met de mogelijkheid van deze gedeeltelijke overdracht van de gezagsuitoefening moet terughoudend worden omgegaan.
5.6
De ouders stellen dat het niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI wordt belast met het gezag over [de minderjarige] , met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling. Deze maatregel grijpt diep in het gezinsleven in en dient met terughoudendheid te worden toegepast. Zij herkennen zich niet in het door de GI van hen geschetste beeld en zijn bereid mee te werken aan een medische behandeling van [de minderjarige] . Hun verzoek om een second opinion hoeft de medische behandeling niet in de weg te staan, maar kan leiden tot een gedegener beeld hetgeen de uitkomst van het onderzoek ten goede kan komen. Zij zijn bereid met de GI samen te werken, aldus de ouders.
5.7
De GI voert aan dat de ouders aanvankelijk geen toestemming gaven voor aanpassing van het dieet van [de minderjarige] op advies van de kinderarts, nadat gebleken was dat [de minderjarige] een ernstig ijzertekort had. Voorts stelden de ouders voorwaarden bij de onderzoeken en behandeling van [de minderjarige] , waardoor zijn hulpverleningstraject stagneerde. Het lukt steeds niet of slechts met veel moeite om op één lijn te komen met de ouders. Afhankelijk van de uitkomsten van de onderzoeken die op dit moment worden uitgevoerd, dienen de komende tijd belangrijke medische beslissingen te worden genomen over mogelijk vervolgtrajecten. De ouders hebben een online petitie gestart om [de minderjarige] terug te krijgen, zijn een Facebookpagina gestart, hebben een Youtube filmpje geüpload en een artikel in de Daily Mail geplaatst. Hieruit blijkt dat zij het niet eens zijn met de door de GI ingezette lijn. Dit is allemaal niet in het belang van [de minderjarige] , aldus de GI.
5.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking met zaaknummer C/15/271448 / JU RK 18-448 eveneens te bekrachtigen. De ouders hebben een begin gemaakt met samenwerking met de GI, maar zij houden nog steeds vast aan hun eigen visie ten aanzien van de medische problematiek van [de minderjarige] en moeten zich meer openstellen voor de visie van anderen om tot samenwerking te kunnen komen, aldus de raad.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
De ouders hebben verzocht het verweerschrift van de GI buiten de procedure in hoger beroep te houden, nu hun advocaat dit niet ontvangen heeft en het bovendien niet is ondertekend door een advocaat.
Het hof overweegt dat het verweerschrift op 14 augustus 2018 aan de ouders zelf is toegezonden, omdat op dat moment nog geen (opvolgend) advocaat zich voor hen had gesteld. Hun vorige advocaat mr. Hoppenbrouwers had zich per 9 augustus 2018 onttrokken en mr. Oosterhagen heeft zich weliswaar op 14 augustus 2018 gesteld, maar nadat het verweerschrift al was verzonden. Het is dan aan de ouders om het verweerschrift aan hun opvolgend advocaat te overhandigen. Bovendien heeft op grond van artikel 265k lid 4 BW te gelden dat de verzoeken die de GI ter uitvoering van haar taak tot de rechter richt, kunnen worden ingediend zonder advocaat. Een verweerschrift hoeft derhalve niet ondertekend te zijn door een advocaat. Dit leidt ertoe dat het hof het verweerschrift wel bij deze procedure zal betrekken.
5.1
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is - onder meer - het volgende gebleken.
De vader heeft de Australische nationaliteit, de moeder de Russische. De vader verblijft sinds maart 2003 in Nederland en is de Nederlandse taal goed machtig. De moeder verblijft sinds mei 2009 in Nederland en begrijpt de taal wel maar vindt spreken lastiger.
Na de geboorte van [de minderjarige] zijn complicaties geconstateerd die ertoe hebben geleid dat hij moest worden opgenomen in het ziekenhuis en antibiotica heeft gekregen. De ouders hebben hem vervolgens mee naar huis genomen, tegen het advies van de artsen in. Zij hebben geen gebruik gemaakt van verloskundige zorg en kraamhulp, omdat zij niet bekend waren met deze faciliteiten. De ouders zijn met [de minderjarige] tot december 2014 naar het consultatiebureau gegaan, waar tijdens de laatste afspraak is geadviseerd met [de minderjarige] naar een logopedist of peuterspeelzaal te gaan om zijn spraak/taal te stimuleren. Zijn laatste vaccinatie heeft hij niet ontvangen. Sindsdien hebben de ouders contact gezocht met artsen in Amerika en zijn zij tot de overtuiging gekomen dat [de minderjarige] door de antibiotica die vlak na zijn geboorte zijn toegediend, darmproblemen heeft gekregen. Op advies van de Amerikaanse artsen, die zij hebben geraadpleegd omdat Nederlandse artsen [de minderjarige's] probleem niet leken te begrijpen, hebben de ouders volgens de methode van de functionele geneeskunde een dieet voor [de minderjarige] ontwikkeld dat zou moeten helpen bij zijn darmproblemen. Het dieet van [de minderjarige] was gluten-, koemelk-, lactose- en suikervrij, dagelijks hetzelfde, en bestond onder meer uit kokoswater, quinoa, avocado en banaan. Eind januari 2018 heeft de politie een anonieme melding ontvangen over het gezin. Nadat de politie op huisbezoek was geweest en onder meer geconstateerd had dat [de minderjarige] niet tot nauwelijks kon praten en alleen kreten slaakte, een luier droeg en een verrot bovengebit had, is een melding gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis en de raad hebben tijdens een huisbezoek een volgens hen zorgelijke situatie geconstateerd. De ouders weigerden mee te werken aan een top-teen onderzoek van [de minderjarige] , omdat zij dat niet nodig vonden. Hierop is een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing gegeven. Na zijn plaatsing in een medische zorgaccomodatie is duidelijk geworden dat [de minderjarige] een cognitieve-, verbale- en sociaal-emotionele achterstand had, voorheen nauwelijks buiten kwam, niet zindelijk was, gedragsproblemen vertoonde, motorisch gezien dierlijk gedrag liet zien en een ernstig ijzertekort had. De ouders hadden een vrijstelling van de leerplicht gevraagd en gekregen, waardoor [de minderjarige] niet naar school ging. Na zijn uithuisplaatsing is [de minderjarige] medisch onderzocht. De kinderarts heeft aangegeven geen symptomen te zien van ernstige pathologie op het gebied van de darmen en aangeraden zijn dieet te normaliseren. Dit is stapsgewijs door de accommodatie waar [de minderjarige] verbleef gedaan, waarbij [de minderjarige] nauwkeurig gemonitord is. De kinderarts heeft aangegeven dat het goed gaat met de gezondheid van [de minderjarige] sinds hij normale voeding krijgt.
De ouders hebben aanvankelijk niet ingestemd met het genormaliseerde dieet van [de minderjarige] en aangegeven dat zij, indien [de minderjarige] hiervan schade zou ondervinden, acties zouden ondernemen bij het Medisch Tuchtcollege en de rechtbank. Zij hebben aangegeven [de minderjarige] mee te willen nemen naar het buitenland om hem te laten behandelen voor zijn darmklachten door een specialist in de functionele geneeskunde. Toen dit niet mogelijk bleek, hebben zij zelf een afspraak gemaakt voor [de minderjarige] met een specialist op het gebied van darmklachten (in Nederland) die volgens de functionele geneeskunde werkt. Ook ten aanzien van het verzoek van de GI om [de minderjarige] te testen op coeliakie en om zijn DNA te laten onderzoeken omdat geconstateerd is dat hij een bijzonder gelaat heeft, hebben de ouders aangegeven eerst hierover te willen nadenken en te willen overleggen met hun eigen artsen.
Eind juni 2018 is [de minderjarige] overgeplaatst naar een accommodatie gespecialiseerd in diagnostiek en behandeling, waar hij thans verblijft. Hij wordt daar onder andere gediagnosticeerd op het gebied van trauma, hechting, cognitief vermogen en sociaal-emotioneel vermogen. De uitkomsten van deze onderzoeken worden eind oktober 2018 verwacht. Voorts vindt nog (lichamelijk) onderzoek plaats naar coeliakie en wordt zijn DNA onderzocht. [de minderjarige] maakt thans op verschillende gebieden ontwikkelingen door; zo is hij bezig met zindelijkheidstraining en is bij het dagcentrum cognitieve ontwikkeling dat hij bezoekt gebleken dat hij ontvankelijk is voor de leerstof die hem wordt aangeboden. Zijn gedrag gaat met kleine stapjes vooruit.
5.11
Gelet op het hiervoor onder 5.10 overwogene, is de machtiging tot uithuisplaatsing naar het oordeel van het hof op goede gronden verlengd en is deze nog altijd noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Ten tijde van zijn uithuisplaatsing verkeerde [de minderjarige] in een zeer zorgelijke situatie; de focus van de ouders lag tot dat moment op de veronderstelde darmproblemen van [de minderjarige] , waardoor door hen niet onderkend is dat hij onder meer op verschillen gebieden een forse ontwikkelingsachterstand had en gedragsproblemen vertoonde. Deze ontwikkelingsachterstand en gedragsproblemen zijn ook thans nog aan de orde. Voorts is nog niet duidelijk of door zijn opvoedomstandigheden bij de ouders een verstoorde hechting is ontstaan en of [de minderjarige] dientengevolge een trauma heeft opgelopen. De uitkomsten van deze en andere onderzoeken zijn nog niet bekend, zodat evenmin bekend is welke eventuele vervolgonderzoeken of behandelingen voor [de minderjarige] noodzakelijk zijn.
Het hof heeft begrip voor het belang van de ouders dat de onderzoeksresultaten spoedig bekend dienen te zijn, gelet op hun rechten als bepaald in de artikelen 7 IVRK en 1:247 BW. Nu de onderzoeksresultaten rond de herfstvakantie van 2018 – derhalve op korte termijn – worden verwacht, leidt dit echter niet tot een ander oordeel.
Sinds zijn uithuisplaatsing blijkt dat [de minderjarige] vooralsnog geen symptomen heeft van een (ernstige) darmafwijking en dat hij normale voeding goed verdraagt. Voorts is hij ontvankelijk voor nieuwe vaardigheden en laat hij op verschillende gebieden vooruitgang zien.
Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking met zaaknummer C/15/271446 / JU RK 18-447 zal worden bekrachtigd. Een bekorting in duur van de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals door de ouders is verzocht, is naar het oordeel van het hof gelet op al het voren overwogene niet aan de orde.
5.12
Ten aanzien van het verzoek op grond van artikel 1:265e BW, was naar het oordeel van het hof de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling (in verband met de uitoefening van de ondertoezichtstelling) ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk en is dit ook thans nog het geval. Zoals blijkt uit het hiervoor onder 5.10 overwogene dienden na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] verschillende medische beslissingen genomen te worden, waaronder de normalisering van zijn dieet, waarvoor de ouders aanvankelijk geen toestemming wilden geven. Dit heeft ertoe geleid dat de medische behandeling van [de minderjarige] destijds vertraagd is, hetgeen niet in zijn belang was. Ook in de nabije toekomst is te voorzien dat verschillende medische beslissingen genomen dienen te worden naar aanleiding van de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die op korte termijn worden verwacht. Nu de ouders recentelijk eerst over de door de GI aan hen gedane verzoeken tot onderzoek naar coeliakie en een DNA test bij [de minderjarige] wilden nadenken en eerst hun eigen arts daarover wilden raadplegen, terwijl deze onderzoeken door de (kinder)arts van [de minderjarige] werden aanbevolen, valt niet te verwachten dat de ouders thans spoedig aan medische beslissingen zullen meewerken – terwijl dit wel in het belang van [de minderjarige] is, gezien zijn ernstige problematiek. Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een minder ingrijpende beslissing. Dit leidt ertoe dat ook de bestreden beschikking met zaaknummer C/15/271448 / JU RK 18-448 zal worden bekrachtigd.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep met zaaknummer C/15/271446 / JU RK 18-447;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep met zaaknummer C/15/271448 / JU RK 18-448;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. C.E. Buitendijk en
mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier en is op 30 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. Sturhoofd.