ECLI:NL:GHAMS:2018:4003

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
23-004325-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van paspoort en identiteitskaart

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere veroordeling voor opzetheling van een paspoort en een identiteitskaart. De tenlastelegging betrof de verwerving en het voorhanden hebben van deze documenten in de periode van 18 tot en met 19 augustus 2017, terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof oordeelde dat de verdachte enige tijd over de documenten had beschikt en dat zijn verklaring over de verwerving ervan onaannemelijk was. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzetheling had gepleegd, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 450,00 of negen dagen hechtenis. Het hof bevestigde deze straf, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam. Het hof benadrukte dat de opzetheling een inbreuk op het eigendomsrecht van de slachtoffers vormt en bijdraagt aan de instandhouding van de afzetmarkt voor gestolen goederen. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de geldboete.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004325-17
datum uitspraak: 25 oktober 2018
TEGENSPRAAK (na aanhouding niet verschenen)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-160468-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 augustus 2017 tot en met 19 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten een of meerdere paspoort(en) en/of identiteitskaart(en) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
Het hof stelt vast dat de verdachte enige tijd heeft beschikt over het paspoort en de identiteitskaart en acht de verklaring die hij heeft gegeven voor de manier waarop hij er de beschikking over heeft gekregen onaannemelijk. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen waren, mede gezien de aard en de waarde van dergelijke goederen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 19 augustus 2017 te Amsterdam, een goed te weten een paspoort en een identiteitskaart voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 450,00, subsidiair negen dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een paspoort en een identiteitskaart. Dit is een inbreuk op het eigendomsrecht van de bestolenen. Het delict van heling bevordert het plegen van vermogensdelicten zoals diefstallen, doordat de daders van deze vermogenscriminaliteit voorzien worden van een afzetmarkt voor hun buit. Door aldus te handelen draagt de verdachte bij aan de instandhouding van de afzetmarkt voor gestolen goederen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2018.
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof bij de strafoplegging thans mede acht heeft geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2018.
Mr. Kengen en mr. Den Otter zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]