ECLI:NL:GHAMS:2018:4002

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
23-002433-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling, bedreiging en belediging van handhaver openbaar vervoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 juli 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1974, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en bedreiging van twee slachtoffers, alsook voor de belediging van een handhaver van het Veiligheidsteam Openbaar Vervoer. De tenlastelegging omvatte onder andere het meermalen slaan en trappen van slachtoffer 1, alsook bedreigende uitspraken gericht aan zowel slachtoffer 1 als slachtoffer 2. In een tweede zaak werd de verdachte beschuldigd van het spugen in het gezicht van slachtoffer 3, een ambtenaar, en het uiten van beledigende woorden.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten in zaak B. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, slachtoffer 3, tot schadevergoeding van € 300,00 toegewezen, met de mogelijkheid tot betaling in termijnen.

De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en het geweld tegen slachtoffers, en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving. Het hof heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn financiële situatie bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002433-17
datum uitspraak: 25 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-065074-17 (zaak A) en 13-071105-17 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1:
hij op of omstreeks 5 april 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze meermalen te slaan en/of trappen;
2:
hij op of omstreeks 5 april 2017 te Amsterdam (meermalen) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde slachtoffers (telkens) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik krijg jullie wel, ik hak jullie kop eraf! Ik wacht je buiten op! Wacht maar, jullie zijn niet meer veilig", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Zaak B:
Primair:
hij op of omstreeks 14 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] een of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te spugen.
Subsidiair:
hij op of omstreeks 14 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 3], handhaver Veiligheidsteam Openbaar Vervoer, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 3] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of op de kleiding te spugen en/of door voornoemde [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen 'Fuck you, wat wil je nou doen?', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1:
hij op 5 april 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze meermalen te slaan en trappen;
2:
hij op 5 april 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde slachtoffers telkens dreigend de woorden toegevoegd :"Ik krijg jullie wel, ik hak jullie kop eraf! Ik wacht je buiten op! Wacht maar, jullie zijn niet meer veilig".
Zaak B:
1 subsidiair:
hij op 14 april 2017 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 3], handhaver Veiligheidsteam Openbaar Vervoer, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 3] op het gezicht, het hoofd en op de kleding te spugen en door voornoemde [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen 'Fuck you, wat wil je nou doen?'.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden en tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft een geldboete bepleit of, als het hof dat niet passend acht, een voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan mede gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ten aanzien van zaak A onder 1 heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] meermalen geslagen en getrapt. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof acht deze vorm van geweld laakbaar.
Ten aanzien van zaak A onder 2 heeft de verdachte dreigende uitspraken gedaan tegen een ambtenaar. Een zodanige bedreiging is een ernstig feit en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij het slachtoffer in het bijzonder.
Ten aanzien van zaak B subsidiair heeft de verdachte [slachtoffer 3] bespuugd en beledigende woorden toegevoegd. Hiermee heeft hij haar in haar persoonlijke eer en goede naam aangetast. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2018 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Gezien de zorgelijke financiële omstandigheden van de verdachte komt een geldboete niet in aanmerking, hoewel de verdediging daarvoor pleit. Op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn omvangrijke justitiële documentatie, en de ernst van deze feiten, is het hof van oordeel dat een taakstraf evenmin past als sanctie.
Het hof heeft, gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, in dit geval aanleiding gezien de op te leggen straf te enigszins matigen ten opzichte van de straf, die in beginsel passend werd geacht.
Het hof acht, alles afwegende, geen andere dan een gevangenisstraf, voor de duur van twee weken, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op de financiële situatie van de verdachte zal het hof bepalen dat de schade in termijnen kan worden vergoed.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
3 (drie) termijn(en)van elk
2 maanden, telkens groot
€ 100,00 (honderd euro).
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 april 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2018.
Mr. Kengen en mr. Den Otter zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]