In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer] op 19 juni 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het schoppen of trappen tegen de rechter onderarm van het slachtoffer, wat leidde tot letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 oktober 2018 heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging en dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen inconsistent waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en in lijn met de verklaring van de verdachte zelf. Het hof verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde die een dergelijke reactie rechtvaardigde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet eenvoudig genoeg was voor behandeling in het strafproces. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.