In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een personenauto, toebehorende aan een ander, op 8 september 2015 te Nieuw-Vennep. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250, subsidiair vijf dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. De advocaat-generaal vorderde dezelfde straf in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 september 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet met zijn fiets tegen het portier van de auto van de aangeefster is gereden, wat heeft geleid tot schade aan de auto. De verdediging voerde aan dat niet eenduidig kon worden vastgesteld dat de verdachte de schade had veroorzaakt, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en een politie-inspecteur betrouwbaar waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de beschadiging van de auto.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. De verdachte werd strafbaar verklaard en het hof legde een geldboete van € 250 op, in voorwaardelijke vorm, met een proeftijd van één jaar. Het hof overwoog dat de verdachte zijn medeweggebruiker een onplezierige middag had bezorgd en dat zijn agressieve reactie op het verkeersgedrag van de aangeefster niet gerechtvaardigd was. De op te leggen straf was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.