ECLI:NL:GHAMS:2018:3987

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-003011-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal in vereniging met meerdere verdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van winkeldiefstal in vereniging, gepleegd op 11 maart 2017 te Haarlem. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van scheermesjes en opzetborstels, toebehorende aan een bedrijf. Tijdens de zitting op 14 september 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de diefstal heeft gepleegd, wat door camerabeelden werd bevestigd. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en het strafblad van de verdachte. De raadsvrouw had verzocht om een taakstraf, maar het hof oordeelde dat dit niet passend was gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003011-17
datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 augustus 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-099067-17 en 15-184010-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 maart 2017, te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen scheermesjes en/of opzetborstels en toebehoren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien
verstande dat:
hij op 11 maart 2017 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen scheermesjes en opzetborstels, toebehorende aan [bedrijf].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Daarin vindt het door de raadsvrouw in hoger beroep gevoerde bewijsverweer zijn weerlegging.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 12 maart 2017 met nummer PL1100-2017051058-1 (doorgenummerde bladzijden 39 en 40), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
[aangeefster]:
Ik doe aangifte namens de benadeelde [bedrijf], [adres 2], alwaar ik bedrijfsleider ben. Op 11 maart 2017 heb ik de [
naar het hof begrijpt: eerder op die dag opgenomen] camerabeelden uitgekeken. Ik zag dat om 14.20 uur een man [
het hof begrijpt: het winkelpand op genoemd adres] binnenkomt. Om 14.21 uur komt een vrouw binnen. De man loopt in de richting van het schap met de elektrische tandenborstels. De vrouw loopt richting het schap van de make-up. De man heeft een lading elektrische tandenborstels in het boodschappenmandje gelegd. Hij loopt naar het schap van de wattenschijfjes. Hij kiept de hele lading vanuit het mandje in het schap van de wattenschijfjes. Vervolgens is te zien dat de vrouw alle goederen in haar big shopper doet. Dan loopt de man naar het schap van de scheermesjes en haalt daar de houders van Gilette uit het schap. Opnieuw doet hij de goederen in zijn mandje en vervolgens loopt hij weer naar het schap van de wattenschijfjes. Daar kiept hij de hele mand in de big shopper van de vrouw. Vervolgens lopen zij samen de winkel uit. Er zijn [dus] opzetborsteltjes van het merk Oral B en scheermeshouders van het merk Gilette gestolen. Ik zal u foto’s doen toekomen van de daders.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2017 met nummer PL1100-2017051058-4 (doorgenummerde bladzijde 47), in wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaas van de verbalisant:
Naar aanleiding van de aangifte winkeldiefstal [bij] het bedrijf [bedrijf] aan het [adres 2], heb ik telefonisch contact opgenomen met aangeefster [aangeefster]. Ik vroeg haar of zij wist welke goederen er [
naar het hof begrijpt: op 11 maart 2017] door de verdachten waren weggenomen. Ik hoorde [aangeefster] zeggen dat zij dit had uitgezocht en dat zij mij dit zou mailen. Vervolgens ontving ik van haar een e-mail, waarin de weggenomen goederen waren gespecificeerd. De onderstaande goederen waren [naar opgave van de aangeefster] door de verdachten weggenomen: 3x Gillette Proglide Styler, 3x Gillette Flex Proglide, 24x verpakking Oral B opzetborstels.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van 1 juni 2017 met nummer PL1100-2017051058-14 (doorgenum-
merde bladzijden 60 tot en met 65), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporings-
ambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de vragen (V) van de verbalisanten en, in antwoord (A) daarop als de tegenover de verbalisanten afgelegde
verklaring van [getuige 2]:
V: U wordt verdacht van winkeldiefstal, gepleegd op 11 maart 2017 in het [bedrijf] aan het [adres 2] te Haarlem. Er zijn camerabeelden van het [bedrijf]. Wat vind u hier van? * een verbalisant laat [medeverdachte] de [kennelijk door aangeefster [aangeefster] overgelegde] foto’s zien *
A: Daar zie ik mijzelf op. Ik had een boodschappentas bij mij toen ik in de winkel liep.
V: Op de beelden is te zien dat u met een man bent. Wie is deze man?
A: Dat is mijn vriend [verdachte].
4.
De
verklaring van de verdachteop de terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2018, voor
zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Ik was in die winkel. We zijn samen de winkel uitgegaan.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander op brutale wijze schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit soort feiten levert overlast op voor winkelbedrijven, terwijl preventie en afhandeling hiervan prijsverhogend werken. Bovendien versterkt dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, bij het winkelend publiek in het bijzonder.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 september 2018 is hij eerder – onder meer voor soortgelijke en ernstiger delicten – onherroepelijk veroordeeld, tot taakstraffen, maar ook tot langdurige gevangenisstraffen. Dat weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee. Het hof heeft gelet op de straffen die ter zake van soortgelijke in vereniging gepleegde vergrijpen aan recidivisten worden opgelegd. Gelet daarop acht het hof de door de politierechter opgelegde en de advocaat-generaal gevorderde vrijheidsstraf zonder meer gerechtvaardigd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven en hij onder begeleiding zijn alcoholmisbruik aanpakt. Zij heeft het hof verzocht de verdachte bij een bewezenverklaring daarom een taakstraf op te leggen. Echter, gelet op het strafblad van de verdachte is die laatste strafsoort wat het hof betreft thans een gepasseerd station.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij op 8 juni 2016 onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2015, parketnummer 15-184010-15, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.