ECLI:NL:GHAMS:2018:3986

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-003334-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na onduidelijkheid over feitelijke toedracht en noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van de aangever, die op 29 mei 2017 in Amsterdam verwondingen aan zijn gezicht had opgelopen na een conflict over het volume van muziek. De verdachte stelde dat hij handelde uit zelfverdediging en dat hij zich kon beroepen op noodweer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 september 2018 zijn zowel de verdachte als de aangever gehoord, evenals getuigen. Het hof concludeerde dat de verklaringen van beide partijen niet eenduidig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof oordeelde dat de verdachte het voordeel van de twijfel moest krijgen, aangezien niet kon worden vastgesteld wie de eerste agressor was. De verdediging stelde dat de gedragingen van de aangever een dreigende aanranding vormden, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het hof oordeelde dat aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit was voldaan, waardoor het beroep op noodweer slaagde. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003334-17
datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-097146-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meermalen (in het gezicht) te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en/of te stompen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van negentig uren, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis, waarvan vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat het hof de beslissingen van de politierechter naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] bevestigt.

Vrijspraak

Vast is komen te staan dat de verdachte en zijn buurman, aangever [slachtoffer], op 29 mei 2017 aan de voorzijde van hun woningen in Amsterdam, nadat de verdachte zich bij de aangever had beklaagd over het volume waarmee laatstgenoemde muziek draaide, onenigheid en een handgemeen hebben gehad. Bij dit incident heeft de aangever verwondingen aan zijn gezicht opgelopen.
De aangever, zijn moeder [naam 1] en de getuige [getuige] – een vriend van de aangever – hebben hierover kort gezegd verklaard dat de verdachte uit het niets de aangever twee maal in het gezicht heeft geschopt.
De verdachte en zijn moeder [naam 2] hebben samengevat verklaard dat de verdachte de aangever vanaf het balkon probeerde te overreden de muziek zachter te zetten, dat de aangever daarop is gaan schelden, dat de verdachte naar beneden is gelopen om met de buurman te praten, dat de verdachte en zijn moeder en zijn zusje, die inmiddels ook naar beneden waren gekomen, weer naar binnen liepen toen bleek dat niet te praten viel met de nog altijd scheldende buurman. Deze – ouder en groter dan de verdachte – kwam vervolgens op dreigende wijze achter de verdachte aanrennen, waarop deze de buurman van schrik één vuistslag in het gezicht heeft gegeven, zodat zij hun woning in konden vluchten. Nadat de aangever op straat ten val was gekomen doordat zijn moeder hem probeerde tegen te houden, is de verdachte naar binnen gevlucht en heeft hij de toegangsdeur tot zijn woning kunnen sluiten. De verdachte heeft verklaard dat hij in zijn optiek uit zelfverdediging heeft gehandeld. Zijn raadsman heeft zich in het verlengde daarvan op het standpunt gesteld dat de verdachte zich met succes kan beroepen op noodweer en dat hij daarom van de ten laste gelegde mishandeling moet worden vrijgesproken.
Het hof constateert dat de inhoud van het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uitsluitsel geven over de feitelijke toedracht van het gewraakte incident. Zowel de verdachte als de aangever hebben verklaard dat de ander de één als eerste te lijf is gegaan of wilde gaan en aan weerszijden vinden die verklaringen steun in getuigenverklaringen, terwijl niet gezegd kan worden dat het bij de aangever vastgestelde letsel niet bij één van beide scenario’s kan passen. Het hof ziet daarom onvoldoende reden om de verklaring van de aangever geloofwaardiger te achten dan die van de verdachte en is van oordeel dat de verdachte bij die stand van zaken het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, in die zin dat zijn lezing niet voor onaannemelijk kan worden gehouden.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat – uitgaande van de lezing van de verdachte – de gedraging van de aangever een dreigende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding oplevert waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Voorts is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, omdat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich aan de dreigende aanranding had kunnen en redelijkerwijs moeten onttrekken, terwijl het toegepaste geweld (één klap in het gezicht) in redelijke verhouding stond tot de ernst van de dreigende aanranding, zodat eveneens is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Het beroep op noodweer slaagt derhalve. Aldus kan niet bewezen worden geacht dat de aan de verdachte ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 765,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de oorspronkelijk gevorderde schadevergoeding.
De verdachte wordt echter niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.