ECLI:NL:GHAMS:2018:3973

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-000894-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling met een bestelbus

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling door met een bestelbus tegen de aangever aan te rijden. De feiten vonden plaats op 7 oktober 2016 te Heerhugowaard, waar de verdachte, die de buurman van de aangever was, met zijn bestelbus de aangever raakte terwijl deze langs zijn geparkeerde voertuig liep. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, maar het hof kon niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk handelde. De enkele omstandigheid dat de verdachte minder naar links uitweek dan andere weggebruikers was onvoldoende om opzet te bewijzen. De getuigenverklaring over het gedrag van de verdachte tijdens het passeren van de aangever werd niet ondersteund door camerabeelden, wat de bewijsvoering verder ondermijnde. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete afgewezen, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000894-17
datum uitspraak: 25 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-253698-16 en 15-062501-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 oktober 2016 te Heerhugowaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door als bestuurder van een bestelbus tegen de borstkas, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] aan te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 7 oktober 2016 te Heerhugowaard [slachtoffer] heeft mishandeld door als bestuurder van een bestelbus tegen de borstkas, althans tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] aan te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte op geen enkele wijze contact heeft of zoekt met de aangever [slachtoffer] . Daarnaast heeft zij geëist dat de tenuitvoerlegging wordt gelast van een bij vonnis van 1 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde straf en dat naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissingen als de politierechter worden genomen.

Vrijspraak

Op basis van de stukken van het procesdossier en het verhandelde op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
De witte bestelbus van de aangever [slachtoffer] stond op 7 oktober 2016 omstreeks 15.15 uur in de buurt van de oprit van diens woning op de [adres 1] te Heerhugowaard geparkeerd, zeer dicht langs de rijbaan in de berm. De verdachte, de toenmalige buurman van de aangever met wie hij al geruime tijd in onmin leefde, was in zijn zilverkleurige bestelbus op weg naar zijn eigen woning. Hij reed daarbij op de rijstrook waarlangs de witte bestelbus geparkeerd stond. Beide voertuigen waren voorzien van buitenspiegels die uitstaken. Op het moment dat de verdachte de witte bestelbus wilde passeren liep de aangever op de rijbaan langs zijn voertuig. Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gezien dat zijn buurman langs die bus liep. Bij het passeren van de witte bestelbus door de verdachte, die daarbij minder naar links is uitgeweken dan verschillende andere verkeersdeelnemers, is de rechterbuitenspiegel van diens zilverkleurige voertuig tegen de schouder van de aangever aan gekomen.
Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen om het verkeersgedrag van de verdachte primair ten laste te leggen als een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en subsidiair als mishandeling. Voor beide varianten geldt dat voor een bewezenverklaring is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld of, anders gezegd, dat hij met zijn gedrag moedwillig heeft aangestuurd op lichamelijke gevolgen bij de aangever dan wel dat hij de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op die gevolgen onder ogen heeft gezien en die desondanks op de koop heeft toegenomen. Op basis van het voorliggende dossier en hetgeen op de terechtzitting naar voren is gekomen kan het hof niet tot een dergelijke vaststelling komen. De enkele omstandigheid dat de verdachte bij het passeren van de witte bestelbus minder royaal naar links is uitgeweken dan andere weggebruikers is daartoe ontoereikend. Daarbij blijft immers de mogelijkheid open dat de verdachte zich bewust is geweest van het risico op lichamelijke gevolgen bij de aangever, maar er als gevolg van een inschattingsfout op rekende dat dit risico zich niet zou verwezenlijken (en dat hij dus heeft gehandeld met bewuste schuld). De verklaring van de getuige [getuige], die gezegd heeft dat het voertuig van de verdachte ‘opeens naar rechts uitweek’, leidt niet tot een andere uitkomst, omdat de waarneming die hij meende te hebben gedaan niet is terug te zien op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden van het incident. Andere omstandigheden die tot een bewezenverklaring zouden hebben kunnen leiden heeft het hof niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen.
Gelet op het voorgaande, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van
€ 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 755,04, bestaande uit € 5,04 ter compensatie van materiële schade en € 750,00 als vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 505,04. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 20 januari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2016, parketnummer 15-062501-16, voorwaardelijk opgelegde geldboete van
€ 1.000, subsidiair 20 dagen hechtenis met proeftijd van 2 jaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. J.D.L. Nuis en mr. V. Mul, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2018.
[…]