ECLI:NL:GHAMS:2018:3939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
23/003365-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van voorlopige hechtenis in strafzaak met ernstige feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die gedetineerd is in PI Zuid-West te Dordrecht. De verdachte was eerder op 16 december 2016 door de rechtbank Noord-Holland bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij ook zijn gevangenneming was bevolen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 24 oktober 2018 was de verdachte aanwezig met zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein. De raadsvrouw heeft een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend, stellende dat de verdachte door de niet-naleving van artikel 77 van het Wetboek van Strafvordering in zijn belangen is geschaad.

Het hof heeft vastgesteld dat het voorschrift van artikel 77 Sv niet is nageleefd, wat niet meer hersteld kan worden. Dit artikel is bedoeld om de verdachte de gelegenheid te geven zijn bezwaren tegen de voorlopige hechtenis kenbaar te maken. De raadsvrouw voerde aan dat de verdachte, anders dan de rechtbank had aangenomen, vindbaar was en zich niet aan zijn berechting had onttrokken. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank in haar vonnis niet specifiek had aangegeven op welke gronden de gevangenneming was gebaseerd, en dat de verdachte was veroordeeld voor ernstige feiten, waaronder het meermalen medeplegen van de uitvoer van harddrugs.

Het hof concludeerde dat de gevangenneming van de verdachte gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de feiten en de geschokte rechtsorde. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing, omdat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De beschikking werd gegeven door de meervoudige strafkamer van het hof, met de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

23/003365-18
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGop een verzoek strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Zuid-West – De Dordtse Poorten te Dordrecht,

De rechtsgang

Het hof heeft gezien het verzoek strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het hof heeft voorts kennisgenomen van het veroordelend vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer van 16 december 2016, waarbij de verdachte (bij verstek) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Tevens is bij dit vonnis de gevangenneming van de verdachte bevolen. Eveneens heeft het hof kennisgenomen van het proces-verbaal van het onderzoek in de 50e kamer (raadkamer) van dit hof van
23 oktober 2018 in deze zaak. De verdachte was op die zitting aanwezig met zijn raadsvrouw.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 24 oktober 2018 gehoord de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, mr. V.H. Hammerstein, en kennisgenomen van het e-mailbericht van de raadsvrouw van dinsdag 23 oktober 2018 te 21:16 uur.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw namens de verdachte subsidiair een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof constateert dat het voorschrift van artikel 77 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet is nageleefd. Dit is een verzuim dat als zodanig, gelet op de in dat artikel genoemde tijdslimiet, niet meer kan worden hersteld. Het voorschrift van artikel 77 Sv beoogt de verdachte in de gelegenheid te stellen zijn bezwaren tegen toepassing van voorlopige hechtenis kenbaar te maken dan wel aan te dringen op zijn vrijlating onder zekerheidstelling. Hierdoor kan worden voorkomen dat de verdachte in hechtenis wordt genomen of dat de vrijheidsbeneming langer duurt dan strikt nodig is.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte door de niet-naleving van artikel 77 Sv in zijn belangen is geschaad. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het daarbij in meer algemene zin gaat om het belang van de verdachte om zijn strafproces in vrijheid af te mogen wachten en meer specifiek dat hij direct naar voren had kunnen brengen dat hij, anders dan de rechtbank kennelijk meende, vindbaar was en zich niet aan zijn berechting had onttrokken. Dit laatste zou dan tot de conclusie hebben moeten leiden dat er geen noodzaak was voor het in voorlopige hechtenis nemen van de verdachte.
Het hof constateert dat de rechtbank in het veroordelend vonnis de gronden waarop het bevel tot gevangenneming van de verdachte berust niet heeft gespecificeerd. Het is dan ook niet gezegd – zoals de raadsvrouw kennelijk meent – dat het bevel gevangenneming alleen rust op de grond vluchtgevaar en dat bij het ontbreken daarvan het bevel niet gegeven zou zijn. Het hof wijst er in dit verband op dat de verdachte onder andere is veroordeeld ter zake van het meermalen medeplegen van de uitvoer van harddrugs. De rechtbank Noord-Holland en dit hof 23/003365-18
achten in een dergelijk geval in de regel de zogenoemde 12-jaarsgrond (geschokte rechtsorde) aanwezig en het hof ziet in dit geval geen aanleiding om daar anders over te denken.
Het hof constateert voorts dat van de zijde van de verdachte ook nu niet iets anders is aangevoerd dan de hiervoor weergegeven argumenten. Het hof onderschrijft niet de kennelijke stelling van de raadsvrouw dat (voortzetting van) de voorlopige hechtenis achterwege zou zijn gebleven wanneer de verdachte deze argumenten binnen de door artikel 77 Sv genoemde termijn zou hebben aangevoerd. Gelet op het veroordelend vonnis – dat het hof niet op voorhand evident juridisch of feitelijk onjuist acht – en de aanwezigheid van de 12-jaarsgrond (geschokte rechtsorde) acht het hof de gevangenneming van de verdachte gerechtvaardigd. Voor zover de verdachte door het in deze omstandigheden niet-naleven van het voorschrift van artikel 77 Sv in de door hem aangevoerde belangen is geschaad, is het hof van oordeel dat hij in ieder geval niet zodanig in zijn belangen is geschaad dat dit tot opheffing van de voorlopige hechtenis zou moeten leiden. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis gevraagd. Het hof overweegt dat er sprake is van zeer ernstige feiten en een geschokte rechtsorde. De omstandigheid dat er inmiddels sprake is van een veroordelend vonnis versterkt in dit geval het vorenstaande. Onder die omstandigheden kan van een schorsing alleen sprake zijn als zich zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden voordoen. Daarvan is niet gebleken. Ook dit verzoek zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 24 oktober 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. P.F.E. Geerlings en D.J.P. van Barneveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 24 oktober 2018,
de advocaat-generaal