ECLI:NL:GHAMS:2018:3939
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van voorlopige hechtenis in strafzaak met ernstige feiten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die gedetineerd is in PI Zuid-West te Dordrecht. De verdachte was eerder op 16 december 2016 door de rechtbank Noord-Holland bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij ook zijn gevangenneming was bevolen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 24 oktober 2018 was de verdachte aanwezig met zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein. De raadsvrouw heeft een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend, stellende dat de verdachte door de niet-naleving van artikel 77 van het Wetboek van Strafvordering in zijn belangen is geschaad.
Het hof heeft vastgesteld dat het voorschrift van artikel 77 Sv niet is nageleefd, wat niet meer hersteld kan worden. Dit artikel is bedoeld om de verdachte de gelegenheid te geven zijn bezwaren tegen de voorlopige hechtenis kenbaar te maken. De raadsvrouw voerde aan dat de verdachte, anders dan de rechtbank had aangenomen, vindbaar was en zich niet aan zijn berechting had onttrokken. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank in haar vonnis niet specifiek had aangegeven op welke gronden de gevangenneming was gebaseerd, en dat de verdachte was veroordeeld voor ernstige feiten, waaronder het meermalen medeplegen van de uitvoer van harddrugs.
Het hof concludeerde dat de gevangenneming van de verdachte gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de feiten en de geschokte rechtsorde. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing, omdat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De beschikking werd gegeven door de meervoudige strafkamer van het hof, met de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.