ECLI:NL:GHAMS:2018:3925

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
23-002714-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer en bezit van MDMA en hennep, en voorhanden hebben van vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het vervoeren en aanwezig hebben van MDMA en hennep, alsook van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten dateren van 20 juni 2015, toen de verdachte in Monnickendam werd aangehouden na slingerend rijgedrag. Bij de doorzoeking van zijn auto werden diverse verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA en hennep. De verdachte had ook een vuurwapen in een garagebox in Den Haag. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die een bedreiging voor de volksgezondheid vormen en dat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten bleef staan. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokken strafbare feiten en de noodzaak van een substantiële straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002714-17
datum uitspraak: 22 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-800265-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de perioden 1 januari 2015 tot en met 20 juni 2015 te Monnickendam en/of Den Haag en/of een of meer plaats(en) in Nederland, meermalen, althans eenmaal,

(telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (telkens) een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en-of(voorbereidingshandelingen)
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de perioden 1 januari 2015 tot en met 20 juni 2015 te Monnickendam en/of Den Haag en/of een of meer plaats(en) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 va(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- ( meermalen) (telefonisch/internet) contacten met/tussen afnemers/gebruikers/kopers en/of (tussenperso(o)n(en) van) verkoper(s) van verdovende middelen contact gelegd en/of onderhouden en/of
- ( meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd om afspraken te maken en/of informatie door te geven voor de verkoop/koop van verdovende middelen en/of
- ( meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de prijzen en de hoeveelheden van verdovende middelen;

2.2hij op of omstreeks 20 juni 2015 te Monnickendam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,8 gram,

in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 augustus 2014 tot en met 20 juni 2015 te Monnickendam en/of Den Haag en/of een of meer plaats(en) in Nederland,

meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens)
opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(telkens)
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of Hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en-of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 augustus 2014 tot en met 20 juni 2015 te Monnickendam en/of Den Haag en/of een of meer plaats(en) in Nederland, stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten:
- vier, althans een of meer mobiele telefoon(s) en/of
- een buisje met hennepzaden en/of
- een of meer goed(eren) ten behoeve van de hennepteelt/hennepkweek,
onder andere:
* een of meer droognet(ten) en/of
* een of meer kweektent(en) en/of
* een of meer strijkzak(ken) en/of
* een of meer dompelpomp(en) en/of
* een irrigatiesysteem en/of
* een koolstoffilter en/of
* een een prijslijst met voedingsmiddelen t.b.v. de hennepteelt en/of
* een kweekschema t.b.v. hennepteelt en/of
* een sealapparaat en/of
* een Hygro/thermometer en/of
* een temparatuurventilatieregelaar en/of
* een kachel en/of
* een slakkenhuis en/of
* een luchafzuiger en/of
* een transformator en/of
* een of meer (led)Lamp(en) en/of
* een/of meer tijdschakelaar(s) en/of
* een of meer armatu(u)r(en)
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

4.hij op of omstreeks 20 juni 2015 te Monnickendam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7475,58 gram,

in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

5.hij in de periode van 20 juni 2015 tot en met 26 juni 2015 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, type revolver, van het merk Hembrug, type M1873, voorhanden heeft/hebben gehad;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof overweegt verder dat de officier van justitie op de terechtzitting in eerste aanleg heeft toegelicht dat zij de feiten die onder 1 onderscheidenlijk 3 zijn omschreven niet in een cumulatief/alternatieve verhouding, maar in een primair/subsidiaire verhouding aan de rechter heeft willen voorleggen. De rechtbank heeft deze uitleg omarmd, evenals – in hoger beroep – de advocaat-generaal en de verdediging. Nu deze uitleg niet onverenigbaar is met de bewoordingen van de tenlastelegging en die uitleg door de officier van justitie als de steller van de tenlastelegging wordt voorgestaan, zal het hof het onder 1 en 3 tenlastegelegde opvatten in lijn daarmee.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een wezenlijk andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Inleiding
Politieambtenaar [politieambtenaar 1] heeft in een proces-verbaal van 21 juni 2015 het volgende gerelateerd met betrekking tot de aanleiding voor het onderzoek in deze zaak op 20 juni 2015 (p. 18 e.v.). Hij heeft in Monnickendam de bestuurder van een Opel – de verdachte – een stopteken gegeven naar aanleiding van slingerend rijgedrag. Hieraan voldeed de verdachte. Desgevraagd overhandigde de verdachte zijn rijbewijs aan [politieambtenaar 1] , waarna, bij raadpleging van de politiesystemen, naar voren kwam dat de verdachte antecedenten had voor het vervaardigen van softdrugs in 2013 en de handel in harddrugs in 2013. [politieambtenaar 1] zag in de bestuurdersportier een paar handschoenen liggen. Tussen twee stoelen zag hij een rood ijzeren voorwerp dat hij herkende als een deel van een betonschaar. Wegens verdenking van overtreding van artikel 2.44 van de Algemene Plaatselijke Verordening Waterland heeft [politieambtenaar 1] vervolgens op de voet van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een onderzoek in de auto ingesteld. [politieambtenaar 1] trof in het voor de passagiers bestemde gedeelte van het voertuig onder andere een reageerbuisje met vermoedelijk hennepzaadjes aan. Daarna heeft hij een onderzoek ingesteld in de laadruimte van het voertuig. Toen hij daarbij een laken optilde, rook hij direct een scherpe henneplucht. Onder het laken lag een koffer. Daarin bevonden zich zeven doorzichtige, gesealde en luchtdicht verpakte zakken met henneptoppen, aldus het proces-verbaal van [politieambtenaar 1] . Een dag later zijn in de auto in een bakje voor wisselgeld twee zakjes met een kleine hoeveelheid MDMA aangetroffen. Op 26 juni 2015 is in Den Haag in een door de verdachte bij [bedrijf] gehuurde garagebox een rugtas aangetroffen waarin zich een revolver bevond.
Verweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat hetgeen politieambtenaar [politieambtenaar 1] heeft gerelateerd in zijn proces-verbaal over de aanleiding van de doorzoeking van de auto en de aanwezigheid van een “sterke henneplucht” in de auto van de verdachte om verschillende redenen niet kan kloppen. Door niet overeenkomstig de waarheid te relateren over de wijze waarop hij de verdovende middelen heeft gevonden, heeft de politieambtenaar ‘gerommeld’ met een bewijsmiddel.
Beoordeling
Het hof begrijpt uit het betoog van de raadsman aldus dat het verweer wordt gevoerd dat sprake is van (een) vormverzuim(en) als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv. Het hof is van oordeel dat hetgeen de verdediging ter adstructie van dit verweer op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, niet voldoet aan de eisen die aan de inrichting van dergelijke verweren worden gesteld en het verweer reeds daarom niet kan slagen. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdediging heeft nagelaten aan de hand van alle in artikel 359a, tweede lid, Sv omschreven factoren – het belang van het voorschrift dat geschonden zou zijn, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor zou zijn veroorzaakt in de zaak tegen de verdachte – uiteen te zetten waarom het gerechtvaardigd is dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie als rechtsgevolg aan het gestelde verzuim zou moeten worden verbonden (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:78).
Het hof voegt hieraan ten overvloede nog toe op grond van de hieronder aangegeven overwegingen uit te gaan van de juistheid van bedoeld proces-verbaal.
Nu ook overigens niet is gebleken dat is gehandeld in strijd met enig beginsel van een behoorlijke procesorde, noch anderszins doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is gehandeld, stelt het hof vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Bewijsoverwegingen mede naar aanleiding van gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat politieambtenaar [politieambtenaar 1] heeft verzonnen dat hij, zoals hij heeft gerelateerd in eerdergenoemd proces-verbaal, in de laadruimte van de auto van de verdachte een henneplucht heeft geroken. Nu alle stukken in het dossier het gevolg zijn van een proces-verbaal dat ‘niet deugt’, dienen deze zonder uitzondering te worden uitgesloten van het bewijs.
Subsidiair is aangevoerd dat de in de auto aantroffen hennep (waarop het onder 3 en 4 ten laste gelegde ziet) zich bevond in een koffer waarvan de verdachte de inhoud niet kende; deze dacht dat er kleding in zat.
Het hof overweegt als volgt.
Er is geen enkel solide aanknopingspunt voor de veronderstelling dat politieambtenaar [politieambtenaar 1] de gang van zaken op 20 juni 2015 niet overeenkomstig de waarheid in diens proces-verbaal heeft neergelegd. Hetgeen de raadsman daaromtrent naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. Dit geldt in bijzonder voor de door de verbalisant waargenomen henneplucht. Dat de aangetroffen hennep in sealbags was verpakt, is hiermee niet op voorhand onverenigbaar. Zo is het geenszins uitgesloten dat de waargenomen geur afkomstig was van het laken waarmee de koffer met sealbags was bedekt.
Het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer wordt dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag verworpen.
Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 20 juni 2015 te Monnickendam een (kleine) hoeveelheid MDMA heeft vervoerd, acht het hof het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof merkt hierbij nog het volgende op.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde aldus dient te worden uitgelegd dat dit ziet op de handelingen van de verdachte die naar voren komen uit WhatsApp-gesprekken en, zo begrijpt het hof, dus niet ziet op de MDMA die in de auto is vervoerd. Het hof deelt die uitleg van dit onderdeel van de tenlastelegging niet, waarbij is betrokken dat de daarin opgenomen pleegperiode loopt tot op 20 juni 2015, de dag waarop de verdachte dat middel heeft vervoerd, en gelet op de omstandigheid dat als pleegplaats Monnickendam is opgenomen, de plaats waar verdachte niet woont of – voor zover bekend – regelmatig verblijft, maar wel is aangehouden.
Het hof acht ook bewezen dat de verdachte zich op 20 juni 2015 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van de zeven zakken met hennep zoals hem onder 3 primair wordt verweten. De verdachte heeft de koffer waarin zich de hennep bevond zelf in zijn auto gelegd. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte toen, in tegenstelling tot even later politieambtenaar [politieambtenaar 1] , de sterke henneplucht toen niet heeft geroken, temeer omdat de verdachte naar eigen zeggen veel verstand heeft van de ontwikkeling van hennep. Dat de verdachte wel van de inhoud van de koffer op de hoogte is geweest, kan ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat hij de koffer heeft toegedekt en hij voor- en achterin zijn auto geurverdrijvers had geplaatst.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden alle verworpen.
Voorwaardelijke verzoeken
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht politieambtenaar [politieambtenaar 1] als getuige te doen horen indien het hof van oordeel zou zijn dat [politieambtenaar 1] ten onrechte heeft geverbaliseerd dat hij een henneplucht heeft geroken.
Het hof stelt vast dat deze voorwaarde niet is vervuld zodat het hof reeds op deze grond niet op dit verzoek heeft te beslissen.
De raadsman heeft in aansluiting op het verzoek van de advocaat-generaal een voorwaardelijk verzoek gedaan de politieambtenaren [politieambtenaar 1] , [politieambtenaar 2] , en [politieambtenaar 3] (dossierpagina 38) als getuigen te horen. Laatstgenoemde twee verbalisanten zouden kunnen verklaren over de wijze van aanleveren van de desbetreffende zakken en of deze lek waren.
Voor zover en indien gezegd kan worden dat de voorwaarde is vervuld, wordt dit verzoek afgewezen nu in hetgeen is aangevoerd en bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de geconstateerde henneplucht de noodzaak hiervan niet is gebleken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.2.hij op 20 juni 2015 te Monnickendam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,8 gram MDMA;

4.4hij op 20 juni 2015 te Monnickendam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7.475,58 gram hennep;

5.hij in de periode van 20 juni 2015 tot en met 26 juni 2015 te Den Haag een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, type revolver, van het merk Hembrug, type M1873, voorhanden heeft gehad;

Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 primair en 4 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
Inleiding
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair (kort gezegd het plegen van voorbereidingshandelingen voor de verkoop, aflevering en verstrekking van MDMA), 2, 3 primair (kort gezegd het op tijdstippen in de periode 1 augustus 2014 tot en met 20 juni 2015 verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep), 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft verbeurd verklaard een koffer, een iPhone en een navigatieapparaat en heeft hennepzaak en een revolver aan het verkeer onttrokken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarnaast geëist dat het hof omtrent het beslag dezelfde beslissingen neemt als de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht, als het hof tot een bewezenverklaring komt, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan wel een gevangenisstraf op te leggen waarvan de omvang gelijk is aan de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met, eventueel in aanvulling daarop, een taakstraf.
Hoofdstraf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van zowel een (geringe) hoeveelheid MDMA als een aanzienlijke hoeveelheid henneptoppen. Dergelijke verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en het gebruik hiervan leidt in veel gevallen tot verslaving daaraan. Daarbij komt dat een groot deel van de criminaliteit (in)direct zijn oorsprong vindt in het gebruik van verdovende middelen. De verdachte heeft zich niet om al deze onwenselijke gevolgen bekommerd. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen brengt onaanvaardbare risico’s voor de maatschappij met zich mee.
De ernst van de hiervoor beschreven feiten rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur. Niettemin komt het hof tot een lagere straf dan hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd, waarbij wordt opgemerkt dat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Bijkomende straf en maatregel
Gebleken is dat het onder 3 primair bewezen geachte feit met behulp van de aan de verdachte toebehorende koffer en de witte iPhone, die in beslag zijn genomen en nog niet zijn teruggeven, is begaan (p. 20) c.q. is voorbereid (p. 4 proces-verbaal terechtzitting 6 juli 2017). Het hof is van oordeel dat deze voorwerpen daarom verbeurd verklaard moeten worden.
Het hof is voorts van oordeel dat het hennepzaad en de revolver, die onder de verdachte in beslag zijn genomen en niet zijn teruggegeven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze aan hem toebehorende voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht. Het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet of het algemeen belang.
Overig beslag
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een biljet van 5 euro en een navigatiesysteem, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Het belang van strafvordering verzet zich daar niet tegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een koffer (goednummer: 483211);
  • een Apple iPhone (goednummer: 458646).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • hennepzaad (goednummer: 458638);
  • een revolver (goednummer: 4613884);
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 5 euro;
  • een navigatieapparaat (goednummer: 458914).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 oktober 2018.
mr. J.J.I. de Jong is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]
.