ECLI:NL:HR:2018:78

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
16/00262
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer inzake consultatierecht van de verdachte voorafgaand aan politieverhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had aangevoerd dat hij voorafgaand aan zijn politieverhoor ten onrechte geen consult had gehad met zijn voorkeursadvocaat, wat volgens hem een schending van zijn rechten zou zijn en zou moeten leiden tot strafvermindering. Het Hof had echter vastgesteld dat de verdachte wel overleg had gevoerd met een andere advocaat, waardoor er geen sprake was van een schending van het consultatierecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het verweer terecht had verworpen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte nadeel had ondervonden van het ontbreken van zijn voorkeursadvocaat. De Hoge Raad concludeerde dat het verweer niet kon leiden tot cassatie, aangezien het niet voldeed aan de eisen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak benadrukt het belang van het consultatierecht, maar ook dat dit recht niet absoluut is en dat andere vormen van juridische bijstand ook kunnen voldoen aan de vereisten van een eerlijk proces.

Uitspraak

23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/00262
LBS/SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 december 2015, nummer 22/002313-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E. Tamas, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt op tegen de verwerping van een tot strafvermindering strekkend verweer, inhoudende dat "de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie ten onrechte geen consult heeft gehad met zijn voorkeursadvocaat".
2.2.
Het Hof heeft de door de raadsman van de verdachte gevoerde verweren, voor zover in cassatie van belang, als volgt samengevat en verworpen:
"Verweren
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende verweren gevoerd:
1. Er sprake is van een schending van artikel 38 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nu de verdachte voorafgaande aan zijn verhoor bij de politie geen consult heeft gehad met zijn voorkeursadvocaat. Deze schending en het nadeel dat de verdachte daarvan heeft ondervonden dient verdisconteerd te worden in de straf(maat);
(...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1.
Voor zover de raadsman met zijn betoog een beroep heeft willen doen op de zogenaamde "Salduz-jurisprudentie" stelt het hof vast dat het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte (pag. 13) blijkt dat de verdachte voorafgaande aan zijn verhoor bij de politie overleg heeft gevoerd met een advocaat en dat er derhalve geen sprake is van een schending van het consultatierecht van de verdachte. Dat deze advocaat niet zijn voorkeursadvocaat was, maakt dat niet anders en leidt in elk geval niet tot de conclusie dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het hof verwerpt het verweer."
2.3.
Blijkens de overwegingen van het Hof, hield het in het middel bedoelde verweer in dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en dat zulks tot strafvermindering dient te leiden. Reeds omdat uit niets blijkt dat bij de behandeling van de zaak door of namens de verdachte iets is aangevoerd over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel, had het Hof het verweer slechts kunnen verwerpen.
2.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 januari 2018.