ECLI:NL:GHAMS:2018:384
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 36,3 gram amfetamine, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 19 januari 2018, waar de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging was gebaseerd op de bevindingen van de politie, die de verdachte op 1 juni 2017 aantroffen als passagier in een auto tijdens een verkeerscontrole. In de auto werd een plastic zak met amfetamine aangetroffen, evenals een precisieweegschaal in de rugzak van de verdachte.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden niet voldoende bewijs opleverden voor de opzettelijke aanwezigheid van de verdovende middelen. Het hof benadrukte dat niet alleen de beschikkingsmacht over de middelen vereist is, maar ook de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid ervan. Aangezien de verdachte niet de bestuurder van de auto was en slechts als passagier aanwezig was, kon niet worden vastgesteld dat hij opzettelijk de amfetamine aanwezig had. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het arrest genoteerd. De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken, vooral in gevallen die betrekking hebben op de Opiumwet.