ECLI:NL:GHAMS:2018:384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
23-002823-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 36,3 gram amfetamine, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 19 januari 2018, waar de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging was gebaseerd op de bevindingen van de politie, die de verdachte op 1 juni 2017 aantroffen als passagier in een auto tijdens een verkeerscontrole. In de auto werd een plastic zak met amfetamine aangetroffen, evenals een precisieweegschaal in de rugzak van de verdachte.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden niet voldoende bewijs opleverden voor de opzettelijke aanwezigheid van de verdovende middelen. Het hof benadrukte dat niet alleen de beschikkingsmacht over de middelen vereist is, maar ook de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid ervan. Aangezien de verdachte niet de bestuurder van de auto was en slechts als passagier aanwezig was, kon niet worden vastgesteld dat hij opzettelijk de amfetamine aanwezig had. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het arrest genoteerd. De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken, vooral in gevallen die betrekking hebben op de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002823-17
datum uitspraak: 2 februari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-098409-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2017 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 36,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft – behoudens het ten laste gelegde medeplegen – tot bewezenverklaring gerekwireerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de in de tenlastelegging beschreven verdovende middelen zijn aangetroffen, verstopt in de achterbank van de auto waarop de verdachte ten tijde van de verkeerscontrole – als enige – zat, hij op ‘verdachte’ wijze over de achterbank heen en weer heeft geschoven en in de door hem meegevoerde rugtas een precisieweegschaal is aangetroffen. Op grond van deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat het de verdachte is geweest die de in die achterbank aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de politie-ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 1 juni 2017 werd de verdachte die dag als passagier aangetroffen in een auto die aan een verkeerscontrole werd onderworpen. De verdachte was toen gezeten op de achterbank (aan de rechterzijde) van het voertuig. De twee medeverdachten zaten respectievelijk op de bestuurders- en bijrijdersplaats. Door de verbalisanten is waargenomen dat de verdachte op enig moment over de bank naar links schoof en vervolgens weer op die bank naar rechts terug bewoog. Bij de doorzoeking van het voertuig is uiteindelijk ergens onder de zitting van de achterbank een plastic zak met daarin – naar later uit forensisch onderzoek is gebleken – 34 gram amfetamine aangetroffen. Voorts werd in de rugzak, die bij de zitplaats van de verdachte stond, een precisieweegschaal aangetroffen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden ontoereikend zijn voor het bewijs van het ten laste gelegde. Immers, voor een bewezenverklaring ter zake het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet is niet alleen vereist dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de verdovende middelen, maar tevens dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Dit laatste volgt naar het oordeel van het hof onvoldoende uit de door de advocaat-generaal voorgedragen bewijsmiddelen. In dat kader merkt het hof op dat het op enig moment heen en weer schuiven over de achterbank en de aanwezigheid van de precisieweegschaal in de rugtas van de verdachte mogelijk vragen of zelfs bedenkingen kan oproepen, maar voor bewezenverklaring van dat opzettelijk aanwezig hebben ontoereikend is. Daar komt bij, dat uit het dossier blijkt dat de verdachte de auto niet bestuurde noch dat de auto aan hem toebehoorde, maar dat de verdachte toen en daar slechts als passagier in het voertuig aanwezig was.
Op grond van het voorgaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het door de raadsman gevoerde bewijsverweer, dat is gestoeld op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de te geven beslissing tot vrijspraak, heeft de verdediging geen belang bij kennisneming van de gronden waarop die beslissing tot verwerping rust.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2018.
Mr. R. Veldhuisen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]