2.De feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [geïntimeerde] is eigenaar van een pand gelegen aan [adres] (hierna: het pand). Het pand is een Rijksmonument en bestaat op de begane grond uit kantoorruimte en op de daarboven gelegen verdiepingen uit woonruimte (kamers). De desbetreffende ruimten worden verhuurd.
b. [X] heeft het pand sinds 1995 op grond van een met [geïntimeerde] gesloten beheersovereenkomst beheerd. Dit beheer betrof het innen van de huur, het onderhouden van contacten met huurders en het laten verrichten van dagelijks onderhoud. [X] ontving als vergoeding voor dit beheer een percentage van de huuropbrengst.
c. Per 2004 heeft [geïntimeerde] de begane grond van het pand aan [X] verhuurd op grond van een overeenkomst getiteld ‘
HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’en de verdiepingen van het pand op grond van een overeenkomst getiteld ‘
HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTE’.
d. De huurinkomsten voorzien in het levensonderhoud van [geïntimeerde] , die gepensioneerd is.
e. [X] verhuurt de begane grond onder aan Uitgeverij Rubenstein (hierna: Rubenstein), die daar geluidsopnamen maakt, en de woonruimten op de verdiepingen aan kamerbewoners.
f. Begin 2014 heeft de gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente) toepassing van bestuursdwang aangekondigd, omdat het pand niet voldeed aan de eisen die de Woningwet en het Bouwbesluit stellen, met name op het gebied van brandveiligheid. Daarbij is gelegenheid gegeven tot het treffen van een aantal ingrijpende brandveilig-
heidsmaatregelen, bij gebreke waarvan het pand ontruimd zou worden.
g. [geïntimeerde] heeft hierop besloten tot verbouwing van het pand. Omdat [geïntimeerde] over onvoldoende middelen beschikte om de kosten van deze verbouwing te dragen, heeft hij een lening verzocht bij Stichting Nationaal Restauratiefonds (hierna: SNR). SNR heeft op 25 juni 2014 een offerte uitgebracht waarin staat vermeld dat SNR vóór het passeren van de ter zake van deze financiering bij de notaris te passeren hypotheekakte onder meer in het bezit moet zijn van
“een kopie van de getekende overeenkomst tussen de heer [geïntimeerde] en het bouwkundige bureau [X] . Hieruit dient te blijken dat de voorgenomen werkzaamheden op basis van de nog af te geven omgevingsvergunning voor een vaste prijs van, afgerond, € 698.000,- worden uitgevoerd. Hierin dient tevens te staan dat als, om wat voor omstandigheden dan ook, toch meerkosten ontstaan die het bedrag aan onvoorzien (€ 6.800 en de beschikbare eigen middelen van € 50.000) overtreffen de meerkosten voor rekening zijn voor [X] .”
h. [geïntimeerde] en [X] hebben als opdrachtgever respectievelijk opdrachtnemer van de uitvoering en begeleiding van de verbouwingswerkzaamheden op 7 juli 2014 een overeenkomst van opdracht gesloten, waarin onder meer is bepaald:
“artikel 1 werkzaamheden opdrachtnemer
Opdrachtnemer zal alle werkzaamheden uitvoeren en/of begeleiden benodigd voor de realisatie van het verbouwproject (…) aan en in het pand aan het [adres] . Deze werkzaamheden zullen in ieder geval, maar niet uitsluitend inhouden:
(…)
- uitvoeren en coördineren van alle noodzakelijke werkzaamheden;
(…)”;
“artikel 2 kennis van het pand en verzekeringen
1) Opdrachtnemer is bekend met de toestand van het te verbouwen pand. De na te noemen aanneemsom zal, behoudens eventueel schriftelijk overeen te komen meerwerk, niet ten nadele van opdrachtgever worden aangepast. Opdrachtnemer heeft een garantie afgegeven dat het project binnen de aanneemsom realiseerbaar is.
2) Opdrachtnemer is niet aansprakelijk voor onvoorziene gebreken die ten tijde van de uitvoering niet bekend zijn.
(…)”;
“Artikel 3 eis Restauratiefonds
1) De voorgenomen werkzaamheden worden op basis van de nog af te geven omgevingsvergunning voor een vaste prijs van, afgerond, € 698.000,00 uitgevoerd. Indien, om wat voor omstandigheden dan ook, toch meerkosten ontstaan die het bedrag aan onvoorzien (€ 6.800,00 en de beschikbare eigen middelen van € 50.000,00) overtreffen de meerkosten voor rekening zijn voor [X] .”,
en
“Artikel 5 betaling
(…)
2) Betaling zal plaatsvinden in termijnen als volgt:
(…)
- 3e termijn 15% na volledig aanbrengen van de balken en de vloeren;
- 4e termijn 15% na volledig aanbrengen van de wanden;
(…)”
i. Tijdens de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden is gebleken dat in het pand asbest aanwezig was, hoewel een door [X] ingeschakeld onderzoeksbureau, genaamd Search, eerder had verklaard dat dit niet het geval was. Ook is gebleken dat enkele draagbalken in een ver verleden door brand waren aangetast en daarom moesten worden vervangen. Het verwijderen van dit asbest en de vervanging van deze balken hebben kosten met zich gebracht.
j. [geïntimeerde] heeft op 10 september 2014 bij e-mailbericht aan [X] geschreven:
“(…) De betalingen van de E 3500,00 overbrugging voor elke project maand tot gereedmelding project worden per de eerste van elke maand aan mij overgemaakt. (…)”[X] heeft hierop op 11 september 2014 bij e-mailbericht geantwoord:
“(…) Hierbij bevestig ik onderstaande afspraken. (…)”
k. [X] heeft meerdere facturen aan [geïntimeerde] verzonden.
l. [X] heeft op 8 september 2015 aan [geïntimeerde] een ingebrekestelling verzonden wegens het onbetaald laten van facturen tot een totaalbedrag van € 130.654,12. Deze facturen zagen onder meer op de posten schoonmaken van het achterdak, taxatie, herstellen waterschade, eerste en tweede termijn meerwerk, asbestsanering en herstel metsel- en voegwerk.
m. Partijen hebben over en weer conservatoir (derden)beslag gelegd.
n. Op 24 november 2015 heeft [geïntimeerde] [X] gedagvaard in verband met een huurachterstand van € 42.349,92 voor de begane grond en € 31.216,05 voor de verdiepingen. De hiermee aangevangen procedure is op 3 mei 2016 geëindigd in een vaststellingsovereenkomst waarbij partijen zich jegens elkaar hebben verbonden de over en weer gelegde beslagen op te heffen, behalve het door [X] op het pand gelegde beslag, en waarbij [X] zich heeft verbonden tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van
€ 108.319,58 ter zake van de huur tot en met april 2016 en een bedrag van € 10.137,28 ter zake van de huur over mei 2016. Tevens hebben partijen afgesproken dat zij, als [X] deze bedragen zou hebben betaald, elkaar finale kwijting voor de huur tot en met mei 2016 zouden verlenen.