ECLI:NL:GHAMS:2018:3741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.237.053/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderalimentatie in geval van beschermingsbewind en rol van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie in het kader van een beschermingsbewind. De man, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, was in eerste aanleg niet verschenen. De vrouw had verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, welke door de rechtbank was vastgesteld op € 665,- per maand. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en een lagere bijdrage vast te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een bewind was ingesteld over de goederen van de man, wat betekent dat de bewindvoerder de man in en buiten rechte vertegenwoordigt. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder toestemming had verleend voor het instellen van hoger beroep. De man stelde dat hij door beslag op zijn WIA-uitkering onvoldoende draagkracht had om de gevraagde kinderbijdrage te betalen. Het hof oordeelde dat, rekening houdend met de huwelijkse schuld van de man, hij slechts in staat was om een minimale kinderbijdrage van € 50,- per maand te betalen. De eerdere beschikking werd vernietigd en de nieuwe bijdrage werd vastgesteld met terugwerkende kracht tot 14 augustus 2017. Tevens werd bepaald dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting had voor het teveel ontvangen bedrag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.237.053/01
zaaknummer rechtbank: C/15/264727 / FA RK 17-5716
beschikking van de meervoudige kamer van 16 oktober 2018 inzake
[de bewindvoerder],
h.o.d.n. [X] Bewindvoering, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[de man] ,
verder te noemen: de man,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. A. Yandere te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 10 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 9 april 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 10 januari 2018.
2.2
De vrouw heeft op 22 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van 26 juli 2018 van de zijde van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 27 juli 2018;
- een journaalbericht van 30 juli 2018 van de zijde van de man, met bijlagen, ingekomen op 2 augustus 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2018 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard.
2.5
Mr. Yandere is ter zitting in de gelegenheid gesteld stukken in het geding te brengen ten aanzien van haar stelling dat de bewindvoerder van de man toestemming en opdracht heeft verleend voor het voeren van de onderhavige procedure. De vrouw is in de gelegenheid gesteld binnen een week na ontvangst van die stukken daarop te reageren.
2.6
Mr. Yandere heeft bij journaalbericht van 22 augustus 2018 nadere stukken ingediend. Van de zijde van de vrouw is op die stukken niet gereageerd.
2.7
Vervolgens is de procedure voortgezet, aan de zijde van de man op naam van de bewindvoerder (zie ook hierna onder 5.1). Beschikking is bepaald op heden.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2003 gehuwd. Hun huwelijk is op 20 april 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 april 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind a] , geboren [in] 2004;
- [kind b] , geboren [in] 2006;
- [kind c] , geboren [in] 2009,
hierna gezamenlijk: de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 26 januari 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland met ingang van 27 januari 2018 een bewind ingesteld over de goederen die aan de man (zullen) toebehoren, met benoeming van de bewindvoerder voornoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op het inleidend verzoek van de vrouw bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderbijdrage) zal betalen van € 665,- per maand met ingang van 14 augustus 2017. De man was in eerste aanleg niet verschenen.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen, althans een zodanige kinderbijdrage vast te stellen als het hof juist zal achten.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en te bepalen dat de man een kinderbijdrage zal betalen van in totaal € 166,- per maand met ingang 14 augustus 2017, althans 27 september 2017, althans 10 januari 2018, althans de datum van indiening van het beroepschrift, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
Ter zitting in hoger beroep heeft mr. Engels desgevraagd verklaard dat de vrouw een kinderbijdrage verzoekt van primair € 124,- per maand, subsidiair € 25,- per maand.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat met ingang van 27 januari 2018, nadat de procedure in eerste aanleg reeds was beëindigd, bewind is ingesteld over de goederen die aan de man (zullen) toebehoren. Een dergelijk bewind brengt ingevolge artikel 441 Rv mee dat in een kinderalimentatiezaak als de onderhavige, die betrekking heeft op de onder bewind gestelde goederen, de bewindvoerder de man in en buiten rechte vertegenwoordigt, zodat het aanwenden van een rechtsmiddel in beginsel dient te geschieden door de bewindvoerder. Indien, zoals in dit geval, het rechtsmiddel niettemin is aangewend door de rechthebbende (de man) zelf, dient de bewindvoerder in de procedure als formele procespartij te worden betrokken (HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
Mr. Yandere heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de bewindvoerder toestemming en opdracht heeft verleend hoger beroep in te stellen. Na de zitting heeft mr. Yandere een e-mailbericht van de bewindvoerder van 21 augustus 2018 ingediend, waarin de bewindvoerder haar eerder verleende toestemming voor het voeren van de onderhavige procedure heeft bevestigd.
Gelet hierop heeft het hof de bewindvoerder alsnog als formele procespartij aangemerkt. Het ter zitting door de vrouw opgeworpen verweer dat de man heeft gehandeld in strijd met artikel 441 Rv faalt.
5.2
Blijkens de toelichting van partijen ter zitting in hoger beroep, zijn zij het erover eens dat de beschikbare draagkracht van de man op grond van zijn WIA-uitkering, € 124,- per maand bedraagt. De man betoogt evenwel dat op zijn uitkering beslag is gelegd vanwege onder meer een huwelijke schuld, waardoor bij hem de draagkracht ontbreekt tot het voldoen van een kinderbijdrage. De vrouw stelt dat de man niet heeft aangetoond waarop het beslag ziet, zodat daarmee geen rekening dient te worden gehouden.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken blijkt dat partijen op 1 september 2005 een geldlening met hypotheekstelling zijn aangegaan bij de Direktbank N.V. Bij exploot van 24 januari 2018 is de man gesommeerd uit hoofde van die geldlening een bedrag van € 19.578,38 te voldoen. Uit de stukken blijkt verder dat met ingang van 15 februari 2018 beslag ligt op de WIA-uitkering van de man en dat de beslagvrije voet is vastgesteld op € 893,- netto per maand. Anders dan de vrouw stelt, blijkt uit de ingediende stukken genoegzaam dat het beslag ziet op voornoemde schuld van € 19.578,38. Nu die schuld uit het huwelijk stamt, is het hof in navolging van de man van oordeel dat met die schuld rekening moet worden gehouden in die zin dat, conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, bij de man slechts draagkracht aanwezig is voor het voldoen van een minimale kinderbijdrage van € 50,- per maand. Nu de man geen grief heeft gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum, leidt dit ertoe ertoe dat de bestreden beschikking wordt vernietigd, dat de kinderbijdrage met ingang van 14 augustus 2017 wordt vastgesteld op in totaal € 50,- per maand en dat het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een onderhoudsbijdrage voor het overige wordt afgewezen.
5.4
Volgens vaste rechtspraak geldt dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, dient te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalings-verplichting in redelijkheid kan worden aanvaard.
Uit de stukken blijkt dat het fiscaal loon van de vrouw in 2017 volgens de jaaropgaaf € 13.112,- bedroeg. Daarnaast ontvangt zij een kindgebonden budget. Gelet op die beperkte inkomsten en het feit dat de kosten van de kinderen volledig voor haar rekening komen, kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij hetgeen zij op grond van de bestreden beschikking teveel heeft ontvangen of verhaald, terugbetaalt. Dit brengt mee dat het hof zal bepalen dat op de vrouw geen terugbetalingsverplichting rust.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man met ingang van 14 augustus 2017 aan de vrouw € 50,- per maand zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat, voor zover de vrouw met ingang van 14 augustus 2017 tot heden een meer heeft ontvangen of verhaald dan voornoemd bedrag, op haar geen verplichting rust om dit meerdere terug te betalen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, M.F.G.H. Beckers en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier en is op 16 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.