ECLI:NL:GHAMS:2018:3646

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
23-003561-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met psychische stoornis en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Italië in 1991, werd beschuldigd van poging tot doodslag op 17 februari 2016 te Amsterdam, waarbij hij het slachtoffer met een mes in de rug en nek heeft gestoken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en er werd een maatregel opgelegd voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte, na behandeling, op verantwoorde wijze naar Italië kon terugkeren voor verdere behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij materiële en immateriële schadevergoeding werd vastgesteld. Het hof benadrukte dat de verdachte geen gevaar meer vormde, mits hij de juiste behandeling ontving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003561-16
datum uitspraak: 10 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-650125-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1991,
thans gedetineerd in [plaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2016, 15 februari 2018, 19 februari 2018, 22 februari 2018 en na heropening, op 26 september 2018 alsmede, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes in de rug en/of in de hals/nek van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten grote en/of diepe steekwonden in de rug en/of in de hals waarbij de punt van een mes is achtergebleven in/bij de nekwervel, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes in de rug en/of in de hals/nek te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd
.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 februari 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rug en in de nek van [slachtoffer] heeft gestoken.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft kennis genomen van de volgende omtrent de verdachte opgemaakte rapporten van gedragsdeskundigen:
  • een Pro Justitia rapport van 18 april 2016 van GZ-psycholoog [DG] ;
  • een Pro Justitia rapport van 23 april 2016 van psychiater [N] ;
  • een Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 17 juli 2017, opgesteld door arts-assistent in opleiding tot psychiater [S] , onder supervisie van psychiater [VH] , en psycholoog [H] , allen werkzaam bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
Het rapport van [DG] bevat onder meer de conclusies dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis
Niet Anderszins Omschrevenen aannemelijk is dat ten tijde van het tenlastegelegde feit sprake was van een stress geïnduceerde psychotische episode. Geadviseerd wordt de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te houden voor het ten laste gelegde.
Het rapport van [N] bevat onder meer de conclusie dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit kampte met een hevige kortdurende psychotische stoornis met imperatieve hallucinaties en intense angstaanjagende paranoïde wanen. Deze psychiater is van mening dat het ten laste gelegde geheel kan worden verklaard vanuit deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens en adviseert de verdachte ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
In het PBC-rapport wordt onder meer geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Omdat de onderliggende oorzaak van de psychose niet kan worden gespecificeerd, wordt in classificerende termen volgens de DSM-5 gesproken van een “ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis (voorheen ‘psychotische stoornis NAO’ (niet anderszins omschreven)”. Het gedrag van de verdachte is ten tijde van het ten laste gelegde uitsluitend en volledig uit zijn psychotische belevingen ontstaan. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde niet toe te rekenen aan de verdachte.
De advocaat-generaal en de raadsman volgen deze conclusies en stellen zich op het standpunt dat de verdachte voor het ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het hof is op grond van de inhoud van de genoemde rapporten van oordeel dat het bewezenverklaarde feit de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens op het moment van het plegen daarvan niet kan worden toegerekend. De verdachte is mitsdien niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft naar aanleiding van het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde gelast dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden. Deze maatregel dient te worden overgedragen aan Italië op het moment dat de verdachte op verantwoorde wijze naar Italië kan worden overgebracht. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat ten behoeve van het opstellen van een nader maatregelrapport het onderzoek ter terechtzitting dient te worden geschorst omdat de te stellen voorwaarden nog niet zijn geformuleerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat overeenkomstig het advies van de reclassering plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de meest passende maatregel is, die ook overgedragen kan worden aan Italië. De gevorderde maatregel TBS met voorwaarden zou gericht zijn op het inperken van de risico’s, terwijl de verdachte geen risico meer vormt. De deskundigen stellen immers dat hij al enige tijd uitbehandeld is. De verdachte heeft met zijn begeleiders in FPA [naam] in [plaats] een signaleringsplan opgesteld, om de signalen van een opkomende psychose te kunnen herkennen. Dit plan is in het Italiaans vertaald en inmiddels onder zijn naasten in Italië verspreid zodat ook zijn omgeving de signalen tijdig kan herkennen.
Oordeel van het hof
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met een mes in de rug en de nek heeft gestoken. Nu de verdachte niet strafbaar is voor dit feit en hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ziet het hof zich voor de vraag gesteld of hem een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke maatregel geboden is.
Het hof heeft voor de beantwoording van deze vraag acht geslagen op:
  • de inhoud van de hiervoor genoemde Pro Justitia rapporten;
  • de ter terechtzitting van het hof van 19 februari 2018 afgelegde verklaringen van de deskundigen psychiater [N] , psycholoog [H] en psychiater [VH] ;
  • een maatregelrapport ten behoeve van TBS met voorwaarden van 18 mei 2018 van reclasseringsmedewerker [LW] , werkzaam bij Fivoor, (hierna: maatregelrapport), alsmede haar verklaring ter terechtzitting van het hof van 26 september 2018;
  • de verklaring van de deskundige psychiater [DV] , werkzaam in FPA te [plaats] , ter terechtzitting van het hof van 26 september 2018.
Vooropgesteld wordt dat de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) in het kader van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) al dan niet met dwangverpleging als bedoeld in artikel 37b Sr, slechts aan de orde kan zijn indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 Sr. kan slechts aan de orde zijn indien de persoon aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen.
GZ-psycholoog [DG] heeft in haar rapport geconcludeerd dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een eerste psychotische decompensatie waarbij de emigratie naar Nederland een belangrijke stresserende factor was
.Om de kans op recidive in psychose en daarmee in geweldsdelicten te voorkomen, is het van belang dat betrokkene psycho-educatie krijgt over zijn psychotische kwetsbaarheid en dat hij leert hoe hij signalen van terugval vroegtijdig kan herkennen.
Psychiater [N] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de psychose duidelijk stressgebonden was en dat de verdachte, bij wie geen sprake is van een persoonlijke psychiatrische of justitiële voorgeschiedenis of familiaire belasting een goede prognose heeft op langere termijn mits stressvolle omstandigheden vermeden worden.
Een van de kernpunten in de adviezen van [DG] en [N] is, dat het recidivegevaar van een soortgelijk feit als het bewezenverklaarde wordt verminderd indien de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld terug te keren naar Italië en hij daar een passende psychische behandeling kan ondergaan. Beide deskundigen adviseren de verdachte geen maatregel op te leggen.
In het PBC rapport is hierover onder meer het volgende opgemerkt. De verdachte is tijdens zijn verblijf in het PPC ingesteld op antipsychotische medicatie waardoor de psychotische symptomen volledig in remissie zijn gekomen. Na verloop van tijd is ziekte inzicht ontstaan. De verdachte is niet bekend met agressief gedrag in het algemeen. Bij afwezigheid van een psychiatrisch toestandsbeeld is het herhalingsrisico laag. Om die reden en omdat de verdachte medicatietrouw is volstaat het beveiligingsniveau van een FPA. Het recidivegevaar is echter hoog tijdens een eventuele nieuwe psychotische episode. Een behandeling die gericht is op het voorkomen van nieuwe psychoses is noodzakelijk om daarmee het recidivegevaar te doen afnemen. Aangezien een intrinsieke behandelmotivatie vanuit een gebrekkig ziekte inzicht ontbreekt zal genoemde behandeling binnen een gedwongen kader nodig zijn om het risico te verlagen. Geadviseerd wordt een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden op te leggen, mede gelet op de omstandigheid dat een maatregel in het kader van een behandeling als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht een duur heeft van maximaal 1 jaar. Temeer omdat de verdachte op enig moment vermoedelijk zal worden gerepatrieerd naar Italië om daar behandeling en resocialisatie voort te zetten is TBS met voorwaarden het meest passend.
Ter terechtzitting van het hof op 19 februari 2018 hebben [VH] en [H] hun conclusies in genoemd rapport nader toegelicht en genuanceerd. Zij hebben naar voren gebracht dat de verdachte voor het ondergaan van de geadviseerde maatregel niet in Nederland hoeft te blijven. Het zou goed voor hem zijn als hij naar Italië kan terugkeren omdat hij daar beter ingebed zal zijn in de zorg. In de FPA is een start gemaakt met het traject dat zij hebben geadviseerd. Hij heeft dus al een deel van de behandeling doorlopen. De medicatie die de verdachte momenteel slikt kan een goede onderhoudsdosering zijn. Een TBS kan in Nederland aanvangen met een klinische behandeling. Op het moment dat resocialisatie in beeld komt zou de verdachte aan Italië kunnen worden overgedragen waar de resterende gedeelten van het traject gestalte dienen te krijgen.
In het maatregelrapport wordt het volgende opgemerkt:
De verdachte verblijft sinds 11 april 2016 in FPA [naam] in [plaats] . Hij heeft de voorgeschreven medicijnen gebruikt. Tevens is een uitgebreid signaleringsplan gemaakt en is de Libermann module
Omgaan met Psychotische symptomenafgerond. Het behandelteam van de [naam] ziet op dit moment geen behandeldoel. De psychose is in remissie. Sinds de opname in de [naam] is vier keer het risico taxatie instrument START afgenomen. Tijdens de laatste keer op 28 april 2018 was sprake van een verhoging van de sterke kanten en een afname van de risico’s. Op het onderwerp
risico voor anderenscoorde de verdachte laag. Het risico in Italië wordt als laag ingeschat indien de verdachte professionele begeleiding krijgt. Een kans op terugval in een psychose en daarmee delictgedrag wordt hoger ingeschat als de verdachte in Nederland blijft. Resocialisatie van de verdachte in Nederland is geen optie. De verdachte wil ook niet in Nederland blijven. Als hij hier tegen zijn wil moet blijven, vergroot dit de kans op een psychotische decompensatie, ook met reclasseringstoezicht. Betwijfeld wordt of een Nederlandse TBS met voorwaarden in Italië kan worden geëxecuteerd. Navraag heeft geleerd dat daarmee geen enkele ervaring is opgedaan. De rapporteur vindt dat er teveel praktische bezwaren kleven aan het opleggen van TBS met voorwaarden en adviseert de maatregel van artikel 37 Sr op te leggen.
In dat geval kan de verdachte in FPA [naam] blijven tot zijn terugkeer naar Italië en om dit traject voor te bereiden, waarbij het volgende is geregeld:
- Betrokkene gaat wonen bij zijn ouders in Italië, in het dorp [plaats] , dat ongeveer 6 km van [plaats] ligt;
- De behandeling wordt overgenomen door [C] , behandelinhoudelijk psychiater van [ziekenhuis] ;
- Een dagbesteding is geregeld bij het aannemersbedrijf van de oom van betrokkene in [plaats] .
De reclasseringswerker [LW] verklaarde ter terechtzitting van 26 september 2018 dat zij grondig heeft onderzocht of de Italiaanse autoriteiten vorm kunnen geven aan eventueel te stellen voorwaarden, indien TBS met voorwaarden zou worden opgelegd. Een groot probleem is dat onduidelijk is wie in Italië uiteindelijk verantwoordelijk zal zijn voor het toezicht op de na te leven voorwaarden. Bovendien zal de verdachte in dat geval mogelijk gedurende een lange periode zonder enige status in Nederland verblijven totdat hij kan worden overgedragen aan Italië, hetgeen gelet op zijn problematiek uiterst onwenselijk is.
Psychiater [DV] , de hoofdbehandelaar van de verdachte in FPA [naam] , heeft ter terechtzitting van 26 september 2018 de bevindingen van Fivoor onderschreven. Hij vindt dat de verdachte uitbehandeld is; de verdachte slikt momenteel dagelijks 0,5 mg Olanzapine. Dat is de laagste effectieve dosering en hij dient daarmee door te gaan. [DV] heeft contact gehad met genoemde psychiater [C] , die uitdrukkelijk heeft verklaard bereid te zijn de verdachte de gepaste medische behandeling te geven, ook als dit zou inhouden plaatsing in een kliniek voor een bepaalde periode.
Officier van justitie [naam] heeft namens de afdeling WETS/ETM op 19 september 2018 in een brief aan de advocaat-generaal uiteengezet dat een overdracht van een TBS maatregel met voorwaarden aan Italië theoretisch tot de mogelijkheden behoort, maar dat dit nog nooit heeft plaatsgevonden.
Conclusie
Het hof leidt uit de hierboven genoemde rapporten en verklaringen van deskundigen het volgende af.
De verdachte reageert goed op de behandeling die hij sinds het begaan van het strafbare feit in februari 2016 heeft ondergaan. De verdachte is na zijn reeds langdurige opname in Heiloo intrinsiek gemotiveerd voor de reeds ondergane én de voorgestelde behandeling. Hij heeft nu, in tegenstelling tot hetgeen het PBC in juli 2017 heeft geconcludeerd, wel ziekte inzicht. De voedingsbodem van de psychose in 2016 was de opeenstapeling van een aantal negatieve en stressvolle omstandigheden in de leefsituatie van de verdachte in Nederland, waartegen hij niet bestand bleek te zijn. Als hij gedwongen zou worden in Nederland te blijven, ook in het kader van een TBS maatregel met voorwaarden, wordt de kans op psychische decompensatie aanmerkelijk groter geacht. Een goed begeleide terugkeer naar Italië en het daar ondergaan van een adequate psychiatrische behandeling zal het risico op recidive terugdringen. Dr. [DV] heeft contact gelegd met zijn Italiaanse collega om de verdachte daar zo optimaal mogelijk te kunnen begeleiden en behandelen, in nauwe samenwerking met de familie van de verdachte.
Geen van de deskundigen heeft een TBS met dwangverpleging noodzakelijk geacht. Het hof acht deze maatregel in dit geval te verstrekkend.
Hoewel een TBS met voorwaarden meer waarborgen geeft op langdurig toezicht op de medische behandeling van de verdachte, is het hoogst onzeker of deze maatregel daadwerkelijk kan worden overgenomen door de Italiaanse autoriteiten. Weliswaar heeft [naam] in genoemde brief uiteengezet dat een overdracht van een TBS maatregel met voorwaarden aan Italië juridisch tot de mogelijkheden behoort, maar zij heeft daarbij de kanttekening geplaatst dat een dergelijke overdracht nog niet eerder heeft plaatsgevonden. De niet in te schatten duur van een dergelijke juridische procedure en de daarmee gepaard gaande onzekerheden kunnen naar het oordeel van het hof de kansen op een stabiele geestelijke ontwikkeling van de verdachte in negatieve zin beïnvloeden. Daar staat tegenover dat gebleken is dat een goede overdracht van de medische behandeling wel mogelijk kan zijn, indien het goed gemotiveerde voorstel van psychiater [DV] en GGZ Reclassering Fivoor aldaar wordt uitgevoerd.
Het hof acht daarom evenals de rechtbank plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar de meest aangewezen maatregel om het recidivegevaar te beteugelen en de verdachte op verantwoorde wijze naar Italië te laten terugkeren. Daarbij heeft het hof voor ogen dat de terugkeer naar Italië direct zal aansluiten op de klinische behandeling in Nederland en dat vervolgens in Italië de verdere behandeling en resocialisatie van de verdachte zal plaatsvinden op de wijze als vermeld in het rapport van GGZ Reclassering Fivoor.
Het hof heeft in zijn overwegingen betrokken dat uit de deskundigenrapportage volgt dat de verdachte een gevaar vormt voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen, maar dat dit gevaar, gelet op de hiervoor weergegeven deskundigenverklaringen in onderling verband en samenhang bezien tegen de achtergrond van de meest actuele stand van zaken, niet als zodanig wordt ingeschat dat het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden is vereist.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof het niet noodzakelijk vindt nogmaals een maatregelrapport te laten opstellen, zodat de hiertoe stekkende vordering van de advocaat-generaal wordt afgewezen.
Alles afwegend acht het hof oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 313.574,27 (inclusief € 8083,86 aan advocaatkosten).
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van in totaal € 55.685,21.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het oorspronkelijke bedrag, met vermeerdering van het bedrag van de advocaatkosten in hoger beroep ten bedrage van € 10.119,15. In eerste aanleg bedroeg de vordering op dit onderdeel (na vermeerdering) € 12.002,51.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de volgende materiële posten voor vergoeding in aanmerking komen:
2 maanden gederfde inkomsten € 20.000,00,
de schade aan de kleding € 440,00,
de reparatie van de iPhone € 309,00,
de kosten van fysiotherapie € 294,50,
het eigen risico zorgverzekering € 372,10 en
de taxiritten naar het ziekenhuis € 757,75
in totaal:
€ 22.173,35,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de overige materiële posten een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het betreft “kosten beveiliging”, “het mislopen van een bonus”, “het afbreken van een interieur- en exterieuropdracht voor een hotel”, “facturen ZZP’ers” en “kosten verhuizing”. In zoverre kan de benadeelde partij daarom nu niet worden ontvangen in deze vordering en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof overweegt daartoe dat het (betwiste) omvangrijke posten betreft waarvan niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld of deze voor toewijzing vatbaar zijn. Het strafgeding leent zich er niet voor om beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid te stellen naar voren te brengen hetgeen zij ter staving onderscheidenlijk tot verweer tegen deze onderdelen van de vordering kunnen aanvoeren en voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Hierbij speelt tevens een rol dat in het onderhavige geval eenieder erbij gebaat is dat thans wordt beslist in deze strafzaak.
Het hof zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde schade met betrekking tot een kapotte bril. Uit de aangifte of anderszins blijkt niet van schade aan een bril, zodat ten aanzien van deze post nader bewijs dient te worden geleverd, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend.
Blijkens de door de benadeelde partij ingebrachte medische stukken lijdt hij als gevolg van het ten laste gelegde aan een post traumatische stressstoornis en is hij wekelijks onder behandeling geweest bij de ziekenhuisafdelingen traumatologie, neurologie, KNO en vaatchirurgie. Het hof betrekt hierbij in het bijzonder dat de benadeelde partij grote angst heeft gehad en dit nog steeds zo ervaart, dat hij als gevolg van het letsel zal overlijden. Nog altijd bevindt zich een punt van het afgebroken mes in een zeer kwetsbaar lichaamsdeel. Gelet op de concrete onderbouwing van de vordering en bij gebrek aan een voldoende gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing tot het bedrag van
€ 25.000, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering van immateriële schade voor het niet toegewezen deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof betrekt in dat oordeel dat bedoeld onderdeel van het mes operatief verwijderd zal worden en dat dus in dit stadium nog geen medische eindsituatie is bereikt.
In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dat gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de hiervoor genoemde schaden door de verdachte worden vergoed. Het hof zal gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak de vervangende hechtenis in geval van niet betaling en verhaal bepalen op één dag
.
De gevorderde kosten voor rechtsbijstand zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade die is geleden door het strafbare feit. Daarom zal de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van de vordering (vgl. ECLI:NL:HR:2017:653).
Wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand tot het gevorderde bedrag van € 22.121,66. Deze worden als gevorderde proceskosten op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van deze kosten betoogd dat het liquidatietarief dient te worden toegepast, hetgeen een matiging van deze kosten zou opleveren.
Het hof acht de kosten ten behoeve van rechtsbijstand in dezen buitensporig, gelet op de beperkte omvang van de zaak alsmede de aard en inhoud van de juridische werkzaamheden van de advocaat van de benadeelde partij. In dit verband wordt opgemerkt dat het leeuwendeel van deze kostenpost wordt gevormd door besprekingen tussen de advocaat en de benadeelde partij en het bijwonen van zittingen, waaronder pro-forma zittingen.
Het hof zoekt aansluiting bij het
Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, met dien verstande dat voor het opstellen van de vordering en het verlenen van rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep telkens 1 punt zal worden toegekend, dus in totaal 3 punten tegen tarief VI, ten bedrage van € 2000 per punt. In totaal komt dus een bedrag van € 6.000 voor toewijzing in aanmerking ten behoeve van kosten van rechtsbijstand.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar ter zake van het primair bewezenverklaarde en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van
1 (één) jaar.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 47.173,35 (zevenenveertigduizend honderddrieënzeventig euro en vijfendertig cent)bestaande uit
€ 22.173,35 (tweeëntwintigduizend honderddrieënzeventig euro en vijfendertig cent) materiële schadeen
€ 25.000 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 6.000 (zesduizend euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 47.173,35 (zevenenveertigduizend honderddrieënzeventig euro en vijfendertig cent)bestaande uit
€ 22.173,35 (tweeëntwintigduizend honderddrieënzeventig euro en vijfendertig cent) materiële schadeen
€ 25.000 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 februari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2018.
Mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]