In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mensenhandel en gewoontewitwassen, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van vrouwen in de prostitutie, alsook van het plegen van gewoontewitwassen. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 11, 13 en 14 september 2018 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de verklaringen van de slachtoffers, [MB] en [RP], centraal stonden.
Het hof oordeelde dat de verklaringen van [MB] niet voldoende steun vonden in ander bewijs, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten. Het hof concludeerde dat de inconsistenties in de verklaringen van [MB] niet zodanig waren dat ze geheel onbetrouwbaar waren, maar dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Ook de verklaringen van [RP] werden als onvoldoende beschouwd om aan te nemen dat de verdachte dwang had uitgeoefend.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [MB], tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De proceskosten werden gecompenseerd, en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.