Dit arrest betreft het hoger beroep van een veroordeelde in een ontnemingszaak met betrekking tot mensenhandel. De zaak is gestart na een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Amsterdam op 26 april 2012, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig was. Het openbaar ministerie vorderde in eerste aanleg dat de veroordeelde een bedrag van € 920.204,- aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft eerder het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 april 2011 vernietigd, maar de zaak werd terugverwezen voor herbehandeling. Het hof heeft op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan, waarbij het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en een nieuw bedrag van € 585.170,- werd vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, die stelde dat veel van de door de verdediging opgevoerde kosten niet voor aftrek in aanmerking kwamen. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De beslissing is genomen na onderzoek ter terechtzitting op 21 september 2018, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft de redelijke termijn overschreden en heeft de betalingsverplichting met € 5.000,- gematigd.