Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
NJ2001,418 en het gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2008 (ECLI:NL:GHAMS:2008:BD9908)
,het verzoek als verzoekschrift in de zin van artikel 1:255 BW mocht aanmerken
.De raad is daarnaast pas bij de mondelinge behandeling van 19 december 2017 ermee geconfronteerd dat de moeder zich op het standpunt bleef stellen dat het goed gaat met de kinderen, terwijl de bijzondere curator dit anders ziet en daaromtrent ook contact heeft gehad met de school. Ook omvatte de motivering van het verzoek van de raad geen nieuwe informatie voor de vrouw, waardoor zij zich toen voldoende heeft kunnen verweren. Dat de moeder voldoende kans heeft gehad om zich te kunnen verweren blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2017 bij de rechtbank, aldus de vader.
Moser tegen Oostenrijk, par. 81 ev).
NJ2001, 418 en de daarop gebaseerde beschikking van het Gerechtshof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem) van 17 juni 2008 (ECLI:NL:GHAMS:2008:BD9908). In eerstgenoemde beschikking oordeelde de Hoge Raad dat een door de griffie gemaakte telefoonnotitie van een mondeling verzoek van pleegouders, gelet op het door de wetgever beoogde informele karakter van de onderhavige rechtsgang, kon worden aangemerkt als een verzoekschrift. In laatstgenoemde beschikking oordeelde het hof dat ook geldt voor een, door de griffier in zijn zittingsnotities vastgelegd, ter zitting mondeling door de raad gedaan verzoek tot ondertoezichtstelling. Met die laatstgenoemde uitspraak verenigt het hof zich niet. Het verzoek in de door de Hoge Raad beschikte zaak was niet afkomstig was van een overheidsorgaan maar van pleegouders. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1992/93, 23 003, nr. 3) bij de Wet herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen (Stb 1995, 255) valt af te leiden dat de wetgever het informele karakter van de procedure in zaken van ondertoezichtstelling heeft bedoeld om te waarborgen dat ouders (en pleegouders) zich op eenvoudige wijze, namelijk zonder verplichte procesvertegenwoordiging, tot de kinderrechter kunnen wenden. Dat betekent evenwel niet dat dat in zijn algemeenheid ook zou gelden voor de in zaken van ondertoezichtstelling betrokken overheidsinstanties.