ECLI:NL:GHDHA:2018:1578

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
200.218.875/01 en 200.241.296/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en gezag van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag inzake de ondertoezichtstelling van de minderjarigen en de wijziging van het gezag. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Ben Ahmed, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank die de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Kwakkelstein, het eenhoofdig gezag over de minderjarigen toekent. De minderjarigen zijn geboren in 2003, 2006, 2007 en 2009 en hebben een problematische relatie met hun ouders, die in het verleden met elkaar in conflict zijn geweest. De moeder heeft psychische problemen en er zijn zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2018 heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen, onder andere door de problematische verstandhouding tussen de ouders en de instabiele gezinssituatie. Het hof heeft besloten de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming west voor de duur van twaalf maanden en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.218.875/01 en 200.241.296/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-4815
zaaknummer rechtbank : C/09/513429
beschikking van de meervoudige kamer van 27 juni 2018
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Kwakkelstein te Delft.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming te Den Haag.
en op het verzoek van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Kwakkelstein te Delft.
Als informant is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking) en de tussenbeschikking van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 6 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 20 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 24 augustus 2017 met bijlagen, ingekomen op 24 augustus 2017, bij brief nogmaals ingekomen op 14 september 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 2 oktober 2017 met bijlagen, ingekomen op 18 oktober 2017.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 20 september 2017, bij het hof ingekomen op 25 september 2017, het raadsrapport van 29 december 2016, de brief van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2017 en het briefrapport van 21 september 2017 toegestuurd.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De raad heeft ter zitting verzocht de na te noemen minderjarigen onder toezicht te stellen van gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, regio Haaglanden voor de periode van twaalf maanden.
2.6
De na te noemen minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn voorafgaand aan de zitting door de voorzitter gehoord.
2.7
Na de mondelinge behandeling is bij het hof van de zijde van de raad, zoals ter zitting besproken, op 25 mei 2018 ingekomen de schriftelijke bevestiging van het door de raad ter zitting gedane verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Ten tijde van de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [de minderjarige 1] , [in] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] );
- [de minderjarige 2] , [in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] );
- [de minderjarige 3] , [in] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 3] ), en
- [de minderjarige 4] , op [in] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 4] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
Partijen oefenden gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , ingevolge een beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 21 juni 2014 en een aantekening in het gezagsregister van 10 januari 2008. De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag belast over de minderjarige [de minderjarige 4] . De minderjarigen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2014 zijn de minderjarigen eerder onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar met benoeming van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. Die ondertoezichtstelling is inmiddels afgesloten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de tussenbeschikking van 19 oktober 2016 heeft de rechtbank, met het oog op de belangen van de minderjarigen, de raad verzocht een onderzoek te verrichten en te adviseren over de vragen of een gezagswijziging in het belang van de minderjarigen is en of vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen in het belang van de minderjarigen is te achten en zo ja, bij welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de minderjarigen het meest zijn gebaat. De zaak is pro forma aangehouden tot 15 maart 2017.
4.2
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Deze gezagsvoorziening is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts zijn partijen verwezen naar het “Expertisecentrum complexe zorg” voor toeleiding en doorverwijzing naar Ouderschap Blijft (intensieve variant) voor het onder begeleiding op gang brengen van zorgcontacten tussen de vader en de minderjarigen. Iedere verdere behandeling en beslissing ten aanzien van de zorg- en informatieregeling is aangehouden tot 1 oktober 2017 pro forma.
4.3
De vader is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof bij beschikking voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van het gezag en opnieuw beschikkende te bepalen dat partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over de minderjarigen (het hof leest: dat het inleidend verzoek van de moeder alsnog wordt afgewezen).
4.4
De moeder verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.241.296/01:
Ondertoezichtstelling
5.1
Ter zitting heeft de raad verzocht de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, voor de duur van twaalf maanden. De raad heeft daartoe naar voren gebracht dat tijdens de zitting naar voren is gekomen dat de moeder met de minderjarigen voor de vader naar het buitenland was gevlucht en zich daar wilde vestigen. Toen dit voor langere tijd niet lukte heeft zij de vader gebeld en gevraagd of hij ervoor kon zorgen dat zij met de minderjarigen kon terugkeren naar Nederland. De vader heeft hen, volgens de moeder, vervolgens bij hem thuis opgesloten. De moeder is erin geslaagd met de minderjarigen naar een geheim adres te vluchten. Gebleken is dat de moeder kampt met psychische problematiek. Verder is naar voren gekomen dat er wel hulp plaatsvindt, maar dat er sprake is van een instabiele gezinssituatie. Ook lopen de verhalen van de ouders over wat er nou precies gebeurd is tijdens en na het vertrek van de moeder met de minderjarigen naar het buitenland, sterk uiteen.
5.2
Zowel de vader als de moeder heeft ter zitting ingestemd met een ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van twaalf maanden.
5.3
Het hof stelt voorop dat de kinderrechter een minderjarige op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. a) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouder die het gezag uitoefent, door deze niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, in staat is te dragen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is gebleken dat de moeder en de minderjarigen de afgelopen maanden enige tijd in het buitenland hebben verbleven omdat zij volgens de moeder voor de vader waren gevlucht. Toen bleek dat zich daar niet permanent konden vestigen heeft de moeder weer contact opgenomen met de vader, waarop de vader de moeder en de minderjarigen is komen ophalen en hen weer naar Nederland heeft gebracht. De visies van de vader en de moeder op de gang van zaken verschillen zeer van elkaar. Zo heeft de vader in zijn beleving de moeder en de minderjarigen op verzoek van de moeder opgehaald en in samenspraak met de moeder naar [land] willen brengen, nadat hij voor hen daar een woning had geregeld. Dit om te voorkomen dat de minderjarigen in Nederland uiteindelijk als gevolg van alle problemen uit huis zouden worden geplaatst. De moeder heeft zich onderweg naar [land] bedacht en is - in de war - uit de auto gestapt waarop de vader - ten einde raad - de politie heeft gebeld, aldus de vader. De moeder is in haar beleving door de vader gedwongen met hem mee te gaan naar Nederland terwijl zij - naar eigen zeggen - enkel contact met hem opnam om een aantal zaken te bespreken. Zij is vervolgens door de vader in Nederland opgesloten en vastgehouden en daarna samen met de minderjarigen door hem richting [land] ontvoerd. Zij heeft onderweg uit de auto kunnen ontsnappen en heeft de politie gebeld, aldus de moeder. De minderjarigen gaan inmiddels in Nederland naar school en de moeder en de minderjarige [de minderjarige 1] ontvangen hulpverlening vanuit de gemeente.
5.5
Naar het oordeel van het hof is in de huidige situatie sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. De ernstige bedreiging is gelegen in de zeer problematische verstandhouding tussen de ouders, de weerslag daarvan op de moeder en de minderjarigen met als gevolg dat de moeder beslissingen neemt die niet in het belang van de minderjarigen zijn. De moeder kampt met psychische problematiek. Daarnaast hebben de minderjarigen zelf ook te maken met (al dan niet gerechtvaardigde) grote angst voor de vader. Hoewel de moeder inmiddels hulpverlening krijgt van de gemeente en ook voor de minderjarige [de minderjarige 1] hulp wordt ingeschakeld is het hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. De ouders hebben daar ter zitting ook desgevraagd mee ingestemd. Een gezinsvoogd kan in de huidige situatie de diverse vormen van hulpverlening die reeds zijn ingezet coördineren, de voortzetting van de hulpverlening garanderen en het belang van de minderjarigen behartigen. Gelet op de omstandigheid dat de problemen binnen het gezin al geruime tijd spelen (er is een aantal jaren eerder een ondertoezichtstelling van de minderjarigen geweest en de moeder heeft al diverse keren met de minderjarigen in een opvanghuis verbleven) en de moeder in het recente verleden plotseling met de minderjarigen naar het buitenland is vertrokken, is het hof van oordeel dat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende waarborg biedt dat de moeder de hulpverlening zal blijven accepteren. Het hof zal de minderjarigen dan ook zoals verzocht onder toezicht stellen van de Stichting Jeugdbescherming west, regio Haaglanden, voor de duur van twaalf maanden.
In de zaak met zaaknummer 200.218.875/01:
Gezag
5.6
De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verstandhouding tussen partijen dusdanig is verstoord dat het niet mogelijk is voor partijen om samen op te trekken in het belang van de minderjarigen. Dit zou volgens de rechtbank te maken hebben met uiteenlopende visies van ouders over hetgeen in het verleden en in het heden zou zijn gebeurd, in combinatie met hun onvermogen om met elkaar te communiceren over onderlinge conflicten zoals over de minderjarigen. De vader betwist het relaas van de moeder met betrekking tot de relatie van partijen. Partijen hebben - toen de vader nog in Afrika verbleef - veelvuldig contact met elkaar gehad. De vader is altijd bereikbaar geweest voor de moeder en zal dit ook altijd blijven wanneer beslissingen in het kader van het gezag over de minderjarigen dienen te worden genomen. De vader acht het in het belang van de minderjarigen dat hij in beeld blijft. Door de instandhouding van het gezamenlijk gezag wordt bevorderd dat de moeder hem in het leven van de minderjarigen betrekt. Verder is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte meer gewicht heeft toegekend aan het belang van de moeder dan aan het afwachten van de resultaten van “Ouderschap Blijft”. Hoewel hij van mening is dat een wijziging van de gezagssituatie niet noodzakelijk is, acht de vader de communicatie tussen partijen wel voor verbetering vatbaar. De beslissing van de rechtbank is dermate ingrijpend in de feitelijke situatie dat de rechtbank haar beslissing naar zijn mening had moeten aanhouden tot na het afronden van het traject. De vader heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven in te stemmen met het verrichten van aanvullend onderzoek door de raad naar de kwestie rond het gezag over de minderjarigen.
5.7
De moeder verweert zich als volgt. Uit het verzoekschrift dat zij bij de rechtbank heeft ingediend blijkt genoegzaam dat er sprake is van een zeer problematische relatie tussen partijen en tussen de vader en de minderjarigen. Het laten voortduren van het gezamenlijk gezag is niet in het belang van de minderjarigen en niet werkbaar. De moeder merkt hierbij op dat haar vanuit de hulpverlening is aangeraden om een veilige plek te zoeken voor zichzelf en de minderjarigen en daarbij ook te verzoeken om het eenhoofdig gezag. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 19 oktober 2016 aan de raad om advies gevraagd of een gezagswijziging in het belang van de minderjarigen is. De raad heeft daarop op 29 december 2016 een onderzoeksrapport aan de rechtbank gezonden en daarin aangegeven van mening te zijn dat een belasting van de moeder met het eenhoofdig gezag tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen. De rechtbank is hierin meegegaan en heeft daarbij ook overwogen dat dit zou kunnen bijdragen aan de rust en zekerheid voor de moeder. De moeder betwist dat zij bewust een verkeerde voorstelling van zaken geeft en dat de verstandhouding tussen partijen niet zou verhinderen om samen op te trekken in het belang van de minderjarigen. De moeder heeft tot op heden een grote angst voor de vader en van een normaal, rustig en respectvol contact waarin op gelijkwaardige wijze overlegd kan worden over belangrijke beslissingen over de kinderen is geen sprake en dit ligt ook niet in de lijn der verwachting. De moeder is van mening dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn om de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van het gezag in stand te laten. Het traject “Ouderschap Blijft” zal hetgeen in het verleden is gebeurd en de impact die dit op de moeder en op de minderjarigen heeft gehad, niet anders maken. Het is ook maar de vraag of dit traject - dat nog niet is begonnen en waarover de raad op 22 september 2017 aanvullend heeft gerapporteerd, wel het beoogde contactherstel tot gevolg zal hebben. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder te kennen gegeven het nut van een aanvullend onderzoek naar de kwestie rond het gezag niet in te zien, omdat de situatie naar haar mening nu niet anders is dan in 2016, toen de raad het onderzoek heeft verricht.
5.8
De raad heeft in zijn rapport van 29 december 2016 geadviseerd tot toewijzing van het verzoek van de moeder om het eenhoofdig ouderlijk gezag over de oudste drie minderjarigen omdat de verstandhouding tussen de ouders dusdanig was verstoord dat het niet mogelijk was voor de ouders om samen op te trekken in het belang van de minderjarigen. De radicaal uiteenlopende visies van de ouders op hetgeen in het verleden en in het heden tussen hen voorgevallen is, in combinatie met hun onvermogen om met elkaar te communiceren, zowel over hun onderlinge conflicten als over de minderjarigen, zou de uitoefening van het gezamenlijk gezag op een wijze die de belangen van de minderjarigen dient nagenoeg onmogelijk maken, naar de mening van de raad. De raad merkte in het raadsrapport echter op dat de moeder tot dan toe niet tegen praktische belemmeringen als gevolg van het gezamenlijk gezag was aangelopen. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad, vanwege de zodanig gewijzigde omstandigheden als genoemd onder 5.1 en 5.4 in de onderhavige zaak, gesteld dat aanvullend onderzoek naar de kwestie rond het gezag geïndiceerd is.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.1
Het hof stelt voorop dat het zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht, zodat het geen aanleiding ziet om een nader onderzoek door de raad te gelasten. Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat in hoger beroep van de zijde van de moeder onweersproken is gesteld dat de moeder inmiddels is aangemeld voor traumaverwerking en dat ook de minderjarigen zullen worden aangemeld voor traumaverwerking. Hieruit blijkt dat de angsten van de moeder en de minderjarigen voor de vader nog onverminderd aanwezig zijn. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat op grond daarvan (constructieve) communicatie en overleg tussen de ouders over de minderjarigen uitgesloten moet worden geacht. Voorts blijkt naar het oordeel van het hof uit de verschillende lezingen van de ouders over het ophalen van de moeder en de minderjarigen uit het buitenland door de vader en het brengen van hen naar [land] dat de verstandhouding tussen de ouders zodanig is dat zij niet gezamenlijk tot beslissingen in het belang van de minderjarigen kunnen komen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.241.296/01:
stelt de minderjarigen [de minderjarige 1] , [in] 2003 te [geboorteplaats] , [de minderjarige 2] , [in] 2006 te [geboorteplaats] , [de minderjarige 3] , [in] 2007 te [geboorteplaats] en [de minderjarige 4] , [in] 2009 te [geboorteplaats] onder toezicht van Jeugdbescherming west, regio Haaglanden, voor de duur van twaalf maanden vanaf heden, te weten tot 27 juni 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaaknummer 200.218.875/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I. Obbink-Reijngoud en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier en is op 27 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.