ECLI:NL:GHAMS:2018:3573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
7 oktober 2018
Zaaknummer
23-005296-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandel en gewoontewitwassen door gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van mensenhandel en gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte verschillende gedragingen waarbij de verdachte vrouwen zou hebben geworven, vervoerd en gedwongen tot prostitutie, alsook het witwassen van de verdiensten uit deze activiteiten. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de slachtoffers inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft de zaak onderzocht aan de hand van de verklaringen van de slachtoffers en het beschikbare bewijs. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steun vonden in ander bewijs en dat er geen bewijs was dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de beschuldigingen van mensenhandel en gewoontewitwassen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de dagvaarding nietig voor bepaalde onderdelen. Tevens verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor andere slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005296-15
datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-730041-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedatum] 1966,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres in het buitenland: [adres] [plaats] ( [adres] ).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11, 13 en 14 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 22 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een ander of anderen te weten [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of een of meer andere vrouw(en)
(sub 1)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouw(en),
en/of
(sub 3)
voornoemde [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouwen heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouw(en) in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
(sub 4)
die [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouwen (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouwen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden),
en/of
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouw(en)
en/of
(sub 9)
die [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouwen met één of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) te bevoordelen uit de vrouwen verrichte prostitutiewerkzaamheden, opbrengst van de seksuele handelingen van die [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouw(en) met of voor een derde
immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
ten aanzien van die [NT] (terwijl hij wist dat die [NT] in een zeer slechte financiële situatie verkeerde en/of haar ouders ziek waren en/of haar moeder geopereerd moest worden en/of zij een baby (van drie maanden oud) moest onderhouden en/of dat die [NT] de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was en/of niemand kende in Nederland en/of in Nederland niemand had om op terug te vallen)
- die [NT] voorgehouden dat zij in Nederland werk zou kunnen vinden (in de schoonmaak) en/of dat zij 3.000,- euro per maand zou kunnen verdienen en/of
- die [NT] meegenomen en/of vervoerd naar Nederland (naar de woning van een medeverdachte) en/of onderdak voor haar geregeld en/of verschaft en/of
- die [NT] onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in de prostitutie te gaan werken en/of te blijven werken (door haar te bedreigen met geweld en/of de dreigen dat zij haar familie niet te zien zou krijgen) en/of
- tegen die [NT] gezegd dat zij de woning niet zonder begeleiding mocht verlaten en/of
- een prostitutiekamer voor die [NT] geregeld en/of laten regelen en/of
- een sim-kaart voor die [NT] gekocht en/of (terwijl zij aan het werk was als prostituee) telkens telefonisch contact met die [NT] gehad, teneinde haar werkzaamheden te controleren en/of
- de werktijden van die [NT] bepaald en/of tegen haar gezegd dat zij per dag 500,- tot 700,- euro moest verdienen en/of
- ( een groot deel van) de verdiensten van die [NT] afgepakt en/of die [NT] (een groot deel van) haar verdiensten aan hem, verdachte, af laten staan en/of
- geprobeerd die [NT] te verkrachten en/of tegen de wil van die [NT] geprobeerd seks met haar te hebben en/of
ten aanzien van die [MB] (terwijl hij wist dat die [MB] in een zeer slechte financiële situatie verkeerde en/of twee (en later drie) jonge kinderen had en/of geen geld had om deze kinderen te onderhouden en/of dat die [MB] de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was en /of niemand kende in Nederland en/of in Nederland niemand had om op terug te vallen)
- die [MB] (in Hongarije) geworven om voor hem en/of zijn mededader(s) (in 'zijn' straat) in de prostitutie te gaan werken en/of te blijven werken en/of
- die [MB] voorgehouden dat zij haar verdiensten aan hem en/of zijn mededader(s) moest afstaan en/of die [MB] voorgehouden dat hij en/of zijn gezin geen andere bron van inkomsten had en/of
- die [MB] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden (telkens) afgepakt en/of af laten staan en/of - die [MB] ernstig mishandeld, door haar armen achter haar rug vast te pakken en/of haar te slaan en/of te schoppen (nadat zij had aangegeven geen geld meer aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te willen dragen) en/of
- die [MB] gedwongen als prostituee te gaan werken en/of te blijven werken terwijl zij zwanger was en/of nadat zij net een kind had gekregen en/of net een miskraam had gehad en/of
- die [MB] (meermalen) meegenomen en/of vervoerd naar Nederland en/of in Nederland een prostitutiekamer voor haar geregeld en/of laten regelen en/of haar als prostituee achter een raam laten werken en/of
- voor die [MB] (meermalen) onderdak geregeld en/of die [MB] onderdak verschaft en/of
- die [MB] onder druk gezet om voor hem en/of zijn mededader(s) in de prostitutie te werken en/of te blijven werken, door tegen haar te zeggen dat zij haar jongste dochter anders niet (meer) mocht zien en/of door de voogdij over haar jongste dochter over te nemen en/of door haar oudste kinderen bij een pleeggezin onder te brengen en/of onder te laten brengen en/of
- die [MB] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door regelmatig te bellen tijdens haar werkzaamheden en/of
ten aanzien van die [RL] (terwijl hij wist dat die [RL] de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was en/of niemand kende in Nederland en/of in Nederland niemand had om op terug te vallen)
- die [RL] (meermalen) meegenomen en/of vervoerd naar Nederland en/of in Nederland een prostitutiekamer voor haar geregeld en/of laten regelen en/of
- die [RL] als prostituee achter een raam laten werken en/of
- die [RL] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden (telkens) afgepakt en/of af laten staan en/of - die [RL] mishandeld, door haar haar te slaan en/of te schoppen en/of
- voor die [RL] (meermalen) onderdak geregeld en/of die [RL] onderdak verschaft en/of
- die [RL] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door regelmatig te bellen tijdens haar werkzaamheden en/of
- die [RL] gedwongen en/of bewogen seks te hebben met hem, verdachte, en/of een van zijn mededader(s) en/of
- de werktijden van die [RL] bepaald en/of
ten aanzien van die [MB2] (terwijl hij wist dat die [MB2] de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was en /of niemand kende in Nederland en/of in Nederland niemand had om op terug te vallen)
- die [MB2] (meermalen) meegenomen en/of vervoerd naar Nederland en/of in Nederland een prostitutiekamer voor haar geregeld en/of laten regelen en/of haar als prostituee achter een raam laten werken en/of
- voor die [MB2] (meermalen) onderdak geregeld en/of die [MB2] onderdak verschaft en/of
- die [MB2] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door regelmatig te bellen tijdens haar werkzaamheden;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 22 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of meer (contante) geldbedrag(en) en/of voorwerpen, te weten:
- ( telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of één of meer andere vrouwen verrichtte prostitutiewerkzaamheden,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van die geldbedragen en/of voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist dat die/dat voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding

Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van de onder 1 en onder 2 telkens opgenomen zinsnede ‘een of meer andere vrouwen’ niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen. Het hof zal de dagvaarding in zoverre dan ook nietig verklaren.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De ten laste gelegde slachtoffers
Het openbaar ministerie heeft ten aanzien van de verdachte een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) gedateerd 16 oktober 2013, uitgevaardigd aan de Hongaarse autoriteiten. In dit EAB wordt om aanhouding en overlevering verzocht van de verdachte, waarbij als de van toepassing zijnde strafbare feiten zijn aangekruist: mensenhandel ten aanzien van [NT] en [MB] en witwassen ten aanzien van de verdiensten van deze personen.
Op dit EAB is een besluit van het Hoofdstedelijke Gerechtshof te Boedapest gevolgd van 25 april 2014 waarin is vermeld dat de overlevering van de verdachte toelaatbaar is geacht ten aanzien van de in het EAB omschreven feiten en dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn recht op het specialiteitsbeginsel.
Na dit besluit is de verdachte in de onderhavige zaak door de officier van justitie gedagvaard, waarbij – kort gezegd – is ten laste gelegd:
- het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [NT] en/of [MB] en/of [RL] en/of [MB2] en/of een of meer andere vrouw(en); en
- het medeplegen van gewoontewitwassen ten aanzien van de inkomsten van deze personen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte wordt vervolgd voor andere feiten dan waarvoor de overlevering van de verdachte is toegestaan, terwijl de verdachte geen afstand had gedaan van zijn rechten op basis van het specialiteitbeginsel.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging van de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 als genoemd in de tenlastelegging ten aanzien van [RL] en [MB2] .
De ten laste gelegde pleegperiode
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie de verdachte zonder toestemming van de Hongaarse autoriteiten heeft vervolgd ter zake van mensenhandel van [MB] in de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2008. Het EAB, op grond waarvan de overlevering is toegestaan, vermeldt als pleegperiode 1 maart 2008 tot en met 22 april 2012. In de tenlastelegging is een pleegperiode opgenomen vanaf 1 maart 2006. De verdediging stelt dat die uitbreiding van de pleegperiode niet is toegestaan, omdat deze uitbreiding niet voldoet aan de daaraan op grond van Europese jurisprudentie te stellen eisen. De uitbreiding is niet (rechtstreeks) gebaseerd op de resultaten van het opsporingsonderzoek ná het uitvaardigen van het EAB op 16 oktober 2013 én de uitbreiding kan leiden tot een van de weigeringsgronden van artikel 3 en/of 4 van het Kaderbesluit EAB. Het openbaar ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging voor zover het betreft de mensenhandel en witwassen ten aanzien van [MB] in de periode vóór 1 maart 2008.
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd betoogd dat het verweer moet worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
De Nederlandse autoriteiten hebben op 16 oktober 2013 een EAB uitgevaardigd ten aanzien van de verdachte. In het EAB staat onder meer beschreven dat de verdachte mensenhandel en witwassen wordt verweten ten aanzien van [MB] in de periode van 1 maart 2008 tot en met 22 april 2012 te Amsterdam en Hongarije. Bij beslissing van 25 april 2014 heeft de Hongaarse rechter de overlevering toegestaan voor onder meer voornoemd feit in de genoemde periode. Aangekomen in Nederland is de verdachte vervolgd ter zake van mensenhandel in vereniging en medeplegen van witwassen ten aanzien van [MB] in de periode van 1 maart 2006 tot en met 22 april 2012. De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 17 december 2015 veroordeeld voor – kort samengevat en voor zover hier van belang – mensenhandel in vereniging en medeplegen van witwassen ten aanzien van [MB] in de periode van 1 maart 2006 tot en met mei 2010. Tevens heeft de rechtbank de gevangenneming bevolen van de verdachte. Ter uitvoering van dit bevel gevangenneming hebben de Nederlandse autoriteiten andermaal een EAB uitgevaardigd. In dit EAB d.d. 14 januari 2016 staat geschreven dat de overlevering van de verdachte wordt verzocht op grond van voornoemd bevel tot gevangenneming. In de omschrijving van de strafbare feiten staat – samengevat en voor zover hier van belang – dat nog niet onherroepelijk is bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in vereniging ten aanzien van [MB] in de periode van 1 maart 2006 tot en met mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en in Hongarije, alsmede het medeplegen van witwassen in diezelfde periode en in diezelfde plaatsen. Naar aanleiding van dit EAB is op 15 augustus 2016 de overlevering van de verdachte door de Hongaarse rechter toelaatbaar verklaard, waarna de verdachte op 22 augustus 2016 feitelijk is overgedragen.
Het kan in het midden blijven of het door de verdediging gevoerde verweer tot de beoogde conclusie moet leiden. De Hongaarse autoriteiten hebben immers ter gelegenheid van het tweede jegens de verdachte uitgevaardigde EAB de overlevering ten aanzien van de volledige ten laste gelegde periode kunnen toetsen en deze toelaatbaar geoordeeld. Dat in het geval van het tweede EAB sprake is van executieoverlevering en bij het eerste EAB vervolgingsoverlevering, doet daaraan niet af. De bij de beoordeling van dergelijke EAB’s aan te leggen toets verschilt immers niet wezenlijk. Zelfs al dat wel zo was, geldt dat de tweede overlevering kan worden opgevat als toestemming van de Hongaarse autoriteiten de verdachte ook ten aanzien van de periode vanaf 1 maart 2006 ten aanzien van [MB] te vervolgen. De Hongaarse autoriteiten wisten dat de vervolging nog niet was geëindigd, omdat in het EAB uitdrukkelijk stond vermeld dat het vonnis naar aanleiding waarvan de gevangenneming was bevolen nog niet onherroepelijk was. Het verweer mist daardoor feitelijke grondslag en wordt verworpen.
Het openbaar ministerie is, ook overigens, ontvankelijk in de vervolging.

Overwegingen tot vrijspraak

Standpunt en de vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, telkens voor zover de tenlastelegging ziet op [MB] en [NT] en gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [MB] en de vordering van de benadeelde partij [NT] , toewijst tot een bedrag van € 130.000,00 respectievelijk € 1.550,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft zij – kort weergegeven – aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster [MB] (hierna: [MB] ) inconsistent zijn. De aangeefster heeft uit wraak onjuiste verklaringen afgelegd. De verklaringen van de aangeefster zijn dan ook niet betrouwbaar en kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs. Dit standpunt heeft de raadsvrouw ook ingenomen ten aanzien van de verklaringen van de aangeefster [NT] (hierna: [NT] ). Daarnaast worden de verklaringen van [MB] en [NT] niet ondersteund door het overige bewijsmateriaal, aldus de raadsvrouw. Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht de vorderingen tot schadevergoeding van [MB] en [NT] niet ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van het hof ten aanzien van [MB]
Betrouwbaarheid verklaringen [MB]
Het hof constateert met de advocaat-generaal en de verdediging dat de verklaringen van [MB] niet gestructureerd in de verhoren zijn opgenomen. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel, dat [MB] niet zozeer steeds belastender heeft verklaard, maar dat zij in de opeenvolgende verklaringen steeds meer details heeft gegeven, gevraagd en ongevraagd. Ook herstelt ze een enkele keer een onjuiste weergave van haar verklaring in een eerder proces-verbaal.
[MB] heeft niet steeds consistent verklaard over de rol van de verdachte en zijn medeverdachte, de zoon van de verdachte (hierna te noemen: [medeverdachte] ) ten aanzien van bepaalde details. Deze en andere inconsistenties kunnen te wijten zijn aan het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en de verschillende verklaringen en te duiden zijn als een natuurlijk fenomeen bij het herhaaldelijk vertellen van herinneringen. De inconsistenties zijn niet zodanig dat zij de verklaringen van [MB] geheel onbetrouwbaar maken. Op essentiële onderdelen en details heeft zij consistent verklaard. Zo heeft zij steeds verklaard dat zij vrijwillig is begonnen met het prostitutiewerk en heeft zij consistent verklaard over haar relatie met [medeverdachte] , de mishandeling in Ömböly in 2007, het verblijf in Nederland met [medeverdachte] in 2008 en de afdracht van het door haar verdiende geld aan de verdachte en [medeverdachte] . In tegenstelling tot wat de verdediging heeft betoogd, heeft [MB] niet inconsistent verklaard over het moment waarop zij niet meer vrijwillig in de prostitutie werkte. Immers, zij heeft verklaard dat zij gedwongen werd te werken toen zij zwanger was, maar dat zij daarvoor ook al de inkomsten uit haar prostitutiewerk afdroeg, al dan niet onder het mom van een lening die zij nooit heeft teruggekregen. [MB] heeft verder consistent verklaard over de rol van onder meer de verdachte. Uit de enkele zinsnede dat de verdachte ‘het overnam’ toen [medeverdachte] in de gevangenis belandde, leidt het hof niet af dat [MB] stelt dat hij voordien geen bemoeienis met haar heeft gehad. Zo heeft zij, onder meer, steeds verklaard dat zij voordien met de verdachte naar Nederland is gegaan om in de prostitutie te werken en dat zij haar inkomsten aan hem moest afstaan. De verdediging heeft erop gewezen dat [MB] in haar verklaringen verschillende redenen geeft waarom zij haar geld heeft afgestaan. Inderdaad is het mogelijk dat [MB] gedurende de periode van jaren waarover zij verklaart, wisselende redenen had om haar inkomsten uit het prostitutiewerk af te staan of dat er verschillende motieven tegelijk aan de orde waren. Dat maakt haar verklaringen nog niet inconsistent. Dat [MB] zich ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris op 30 juni 2014 bij een foto van een ander afvraagt of dat [medeverdachte] is, omdat hij inmiddels dikker is geworden, is wellicht opmerkelijk maar maakt haar verklaringen evenmin geheel onbetrouwbaar.
De conclusie is dat de verklaringen van [MB] voldoende consistent zijn. Nu de verdediging haar stelling dat [MB] uit wraak valse verklaringen heeft afgelegd, niet heeft onderbouwd en daarvan ook overigens niet is gebleken, acht het hof de verklaringen van [MB] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken.
Onvoldoende steunbewijs
Het hof kan evenwel het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend aannemen op de verklaring van één getuige, gelet op artikel 342, tweede lid, Sv. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De strekking van artikel 342, tweede lid, Sv dwingt tot bijkomend bewijs uit een van de getuige onafhankelijke bron. Voorts gaat het niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook of de aangifte/verklaring in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit andere bron. Anders gezegd, er dient een inhoudelijk verband te bestaan tussen de verklaring van de getuige en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Indien een dergelijk verband ontbreekt zal er ‘onvoldoende steun’ bestaan. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hof zal in het navolgende beoordelen of het bewijsmateriaal in het dossier voldoende steun biedt voor de verklaring van [MB] dat zij door de verdachte en/of zijn mededaders is uitgebuit. Het hof zal daarbij eerst acht slaan op het geweld dat [MB] beschrijft en de druk die de verdachte en zijn mededaders volgens haar hebben gelegd door middel van de voogdij over haar kinderen. Voorts zal het hof de financiële informatie in het dossier bespreken om te bezien of die ondersteuning biedt aan de verklaring van [MB] dat zij in de ten laste gelegde periode al haar inkomsten aan de verdachte en/of zijn mededaders heeft moeten afstaan.
Ten aanzien van het door [MB] beschreven geweld overweegt het hof als volgt.
In het dossier bevindt zich de aangifte die [MB] op 22 mei 2007 bij de politie in [plaats] heeft gedaan van een mishandeling door de verdachte en zijn vrouw in Ömböly in mei 2007. In deze aangifte heeft ze grotendeels dezelfde verklaring afgelegd als in haar verklaringen in het onderhavige dossier.
Uit informatie, die de Hongaarse autoriteiten naar aanleiding van een rechtshulpverzoek omtrent deze aangifte hebben gegeven, blijkt dat de politie in [plaats] op 6 juni 2007 vanwege die aangifte een onderzoek is gestart naar souteneurschap, maar dat deze procedure is beëindigd, omdat er geen strafbaar feit kon worden vastgesteld. De documenten met betrekking tot die zaak konden de Hongaarse autoriteiten niet verstrekken, omdat die op 22 maart 2012 zijn vernietigd. Bij deze aangifte van 22 mei 2007 zijn geen foto’s gevoegd van het letsel van [MB] noch een letselverklaring. Evenmin zijn getuigenverklaringen of andere bewijsmiddelen bijgevoegd die het verhaal van [MB] ondersteunen. Voorts bevestigen de gegevens van de Hongaarse autoriteiten in het dossier niet dat [MB] deze aangifte later heeft ingetrokken.
Het hof stelt dan ook vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die steun bieden aan de verklaring van [MB] dat zij in mei 2007 door de verdachte en zijn vrouw is mishandeld en dat zij gedwongen werd de aangifte in te trekken.
Uit informatie van de Hongaarse autoriteiten naar aanleiding van een rechtshulpverzoek blijkt dat [MB] op 21 januari 2008 bij de [ziekenhuis] in [plaats] is geweest en dat daar een echografie is gemaakt. Kort gezegd, vermeldt de diagnose dat er een aandoening verband houdende met zwangerschap is geconstateerd en als onderzoeksresultaat staat vermeld, onder meer, dat ‘in omgeving cervix een haematoom van 9 mm doorsnede’ zichtbaar was. Op 1 maart 2008 is [MB] per ambulance binnengebracht op de afdeling Verloskunde en Gynaecologie van hetzelfde ziekenhuis. Als diagnose wordt bij de opname ‘risico op spontane abortus als gevolg van bloeding’ gesteld. [MB] is opgenomen in het ziekenhuis en een paar dagen later is er een operatieverslag opgemaakt met de aanduiding: ‘Incomplete spontane abortus met langdurige of hevige bloeding in het midden van de zwangerschap’.
Het hof overweegt dat uit deze informatie blijkt dat er op 21 januari 2008 een bloeduitstorting van 9 millimeter in de buurt van de baarmoeder van [MB] is geconstateerd en dat zij een paar dagen na 1 maart 2008 een miskraam heeft gehad. Uit deze informatie blijkt evenwel niet dat er een causaal verband is tussen de bloeduitstorting en de miskraam of dat de bloeduitstorting of de miskraam het gevolg zijn van een mishandeling. Ook overigens bevat het dossier geen bewijs uit van [MB] onafhankelijke bron dat [medeverdachte] [MB] in de vierde maand van haar zwangerschap heeft mishandeld en dat zij dientengevolge een miskraam kreeg.
Voor de overige door [MB] in algemene termen omschreven mishandelingen biedt het bewijs in het dossier evenmin ondersteuning, behalve de verklaring van [IP] dat ze een keer heeft gezien dat [medeverdachte] [MB] heeft mishandeld vanwege overspel en vanwege het kind. Deze verklaring is, naar het oordeel van het hof, te algemeen om te dienen als ondersteunend bewijs voor de door [MB] omschreven mishandelingen.
Het hof is dan ook van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat uit een van [MB] onafhankelijke bron dat de verdachte en/of zijn mededaders haar hebben mishandeld, al dan niet in het kader van de aan hen ten laste gelegde mensenhandel.
Ten aanzien van de voogdij over [J] en het plaatsen in het pleeggezin van de twee oudste kinderen van [MB] overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken die de Hongaarse autoriteiten naar aanleiding van een rechtshulpverzoek hebben verstrekt en het vonnis van de Hongaarse rechtbank van 1 maart 2010 dat de raadsvrouw van de verdachte ter zitting van 11 september 2018 heeft overgelegd, blijkt dat [J] achtereenvolgens onder gezag is gesteld van de verdachte en zijn vrouw, [medeverdachte] , en [RP] . Niet in geschil is dat de oudste kinderen van [MB] bij een pleeggezin zijn ondergebracht.
Het hof overweegt dat het enkele feit dat [J] onder gezag van achtereenvolgens haar grootouders, haar vader of de huidige vrouw van haar vader is gesteld en de oudste kinderen van [MB] in een pleeggezin zijn geplaatst, nog niet bevestigt dat de verdachte en [medeverdachte] [MB] onder druk hebben gezet om voor hen in de prostitutie te werken of te blijven werken door de voogdij over [J] over te nemen en haar oudste gezin bij een pleeggezin onder te brengen. Het hof heeft ook overigens in het dossier geen bewijs gevonden dat de verklaring van [MB] op dit punt ondersteunt.
Ten aanzien van de financiële gegevens overweegt het hof als volgt.
In het dossier bevindt zich een transferoverzicht van Western Union over de periode van 1 januari 2007 tot en met 15 maart 2013. In die periode heeft de verdachte geen geld gestort of ontvangen van Western Union. Ten aanzien van [MB] vermeldt het overzicht in die periode dat zij tussen 15 juni 2009 en 23 december 2009 zeven keer geld heeft overgemaakt naar [JL] (het hof begrijpt: de vrouw van de verdachte) in [plaats] met een totaalbedrag van € 528,50. Op 23 maart 2011 heeft [MB] € 150 overgemaakt naar [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) in [plaats] .
[MB] heeft verklaard dat zij zelf weinig stortingen via Western Union deed, omdat de verdachte het geld meteen van haar afpakte en overmaakte met Western Union.
Het hof overweegt dat blijkens de gegevens van Western Union de verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 15 maart 2013 geen geld heeft gestort of ontvangen via Western Union. De stortingen die [MB] zelf heeft gedaan, zijn, naar het oordeel van het hof, gelet op de frequentie en de hoogte van de bedragen, niet zodanig dat daaruit kan worden afgeleid dat zij al haar inkomsten uit prostitutie, of een groot deel daarvan, aan de verdachte en/of zijn mededaders heeft afgestaan. Dit geldt temeer nu de verdachte en/of zijn mededaders in die periode de zorg voor het kind/de kinderen van [MB] op zich hadden genomen en de betalingen te maken zouden kunnen hebben met de kosten voor onderhoud van de kinderen.
In het dossier bevinden zich voorts geen gegevens omtrent de financiële situatie van de verdachte, zijn vrouw en [medeverdachte] , behalve een verklaring van de [bank] dat de verdachte daar op 4 april 2006 een hypothecaire lening van HUF 200.000 heeft afgesloten (omgerekend ongeveer € 6.000,-).
Op basis van het bewijs in het dossier, uit van [MB] onafhankelijke bron, heeft het hof dan ook niet kunnen vaststellen dat de verdachte en/of de medeverdachten onverklaarbaar hoge inkomsten of onverklaarbaar dure bezittingen hadden of hebben. De financiële gegevens in het dossier bieden geen ondersteuning voor de verklaring van [MB] dat zij in de ten laste gelegde periode al haar inkomsten uit prostitutiewerk, of een groot deel daarvan, aan de verdachte, zijn vrouw en [medeverdachte] moest afstaan.
Anders dan de advocaat-generaal betrekt het hof de in het dossier opgenomen Facebookgegevens niet bij het bewijs, reeds nu de authenticiteit van de inhoud en de afzenders niet zijn geverifieerd.
Conclusie
Anders dan de advocaat-generaal is het hof op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat de verklaringen van [MB] op relevante onderdelen, namelijk daar waar het de betrokkenheid van de verdachte bij de seksuele uitbuiting van [MB] betreft, onvoldoende steun vinden in ander (objectief) bewijsmateriaal. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [MB] .
Nu het hof niet heeft kunnen vaststellen dat er ten aanzien van de verdiensten van [MB] sprake is van uit misdrijf afkomstige geldbedragen, zal het hof de verdachte ook vrijspreken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde ten aanzien van de verdiensten van [MB] .
Oordeel van het hof ten aanzien van [NT]
Voor wat betreft het verwijt dat de verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan (het medeplegen van) mensenhandel ten aanzien van [NT] overweegt het hof als volgt.
Het hof is, wat er ook zij van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [NT] die naar de mening van de verdediging veel en essentiële tegenstrijdigheden behelzen, van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is voor de onderdelen, toegesneden op artikel 273f, eerste lid sub 1, 4, 6 en 9, inhoudende kort gezegd, gedragingen die erop gericht zijn, al dan niet samen met anderen, [NT] door dwang, geweld, andere feitelijkheden, afpersing, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie te werven, vervoeren, over te brengen, te huisvesten of op te nemen (sub 1), door deze middelen te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden (sub 4), opzettelijk voordeel te trekken uit de uitbuiting van [NT] (sub 6) of die [NT] te dwingen of te bewegen hem te bevoordelen uit de prostitutiewerkzaamheden. Weliswaar kan op basis van de verklaringen van [NT] , [RP] , [S] en de verdachte worden vastgesteld dat [NT] op verzoek van de verdachte in een door [S] bestuurde auto vanuit Hongarije naar Nederland is meegereden, korte tijd in Nederland in de woning van [S] heeft verbleven en prostitutiewerkzaamheden heeft verricht, echter de verklaring van [NT] dat sprake was van één of meer van de genoemde middelen staat op zichzelf en wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De aan [NT] verzonden SMS-berichten van 9 maart 2012, afkomstig van het telefoonnummer 06-87331800, welk nummer onder de naam “Anyu” was opgeslagen in de telefoon van [NT] , bieden naar het oordeel van het hof geen steun aan de verklaring van [NT] , reeds nu niet is komen vast te staan dat de verdachte de gebruiker was van dit telefoonnummer en deze berichten aan [NT] heeft verzonden. De enkele verklaring van [NT] is daartoe onvoldoende. De constatering van de verbalisanten van het letsel op de onderarmen van [NT] zouden weliswaar haar verklaring kunnen ondersteunen dat de verdachte geweld heeft aangewend jegens [NT] , echter ook dit biedt onvoldoende steun om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van mensenhandel, gelet op het feit dat het procesdossier andere aanknopingspunten daartoe ontbeert. Deze enkele constatering van het letsel is in elk geval onvoldoende.
Ten aanzien van het ten laste gelegde sub 3, die ziet op de verdenking dat de verdachte [NT] heeft aangeworven of meegenomen naar Nederland met het oogmerk haar ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutie, overweegt het hof dat het dossier naast de verklaringen van [NT] , geen bewijsmiddelen bevat dat de verdachte [NT] met het oogmerk van uitbuiting, zijnde volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid aanhef en sub 3 Sr, heeft aangeworven of meegenomen, zodat de verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de mensenhandel ten aanzien van [NT] , zal hij ook worden vrijgesproken van het (gewoonte)witwassen van de verdiensten uit de door [NT] verrichte prostitutiewerkzaamheden, zoals ten laste gelegd onder feit 2.

Vordering van de benadeelde partij [MB]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 130.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 98.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [NT]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.660,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.550,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig voor zover de tenlastelegging ziet op de onder 1 en 2 opgenomen zinsnede "en/of een of meer andere vrouwen".
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde ten aanzien van [RL] en [MB2] .
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [MB]
Verklaart de benadeelde partij [MB] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en de verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Vordering van de benadeelde partij [NT]
Verklaart de benadeelde partij [NT] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en de verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.M. van der Nat en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.