ECLI:NL:GHAMS:2018:3560

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
23-002339-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 1 mei 2017 in [plaats]. De tenlastelegging omvatte het gooien van stenen en andere voorwerpen naar personen en voertuigen, waarbij schade aan meerdere auto’s is ontstaan. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], voor materiële schade van € 1.607,81. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002339-18
datum uitspraak: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-706045-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2000,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 mei 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of tegen een of meer andere perso(o)n(en) en/of tegen een of meer goed(eren) (personen)auto's), welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, met stenen en/of met (stuk(ken) van) stoeptegel(s), althans met hard(e) en/of zwa(a)r(e) voorwerp(en), gooien en/of werpen in/tegen/naar die [slachtoffer 1] en/of die een of meer perso(o)n(en) en/of die een of meer (personen)auto's, waarbij hij, verdachte, opzettelijk een of meer (personen)auto's (merk: [merk 1] met het kenteken [kenteken 1] en/of merk: [merk 2] met het kenteken [kenteken 2] en/of merk: [merk 3] met het kenteken: [kenteken 3] ) heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof niet beschikt over de betreffende pagina van het opgemaakte proces-verbaal waarop de gronden voor de bewezenverklaring en de bewezenverklaring zijn vermeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 mei 2017 te [plaats] , op de openbare weg, [adres 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) en tegen goederen, welk geweld bestond uit het met voorwerpen gooien tegen/naar die perso(o)n(en) en die goederen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – primair aangevoerd dat de herkenning door verbalisant Van der Hoorn onvoldoende betrouwbaar is, omdat er onvoldoende persoonsonderscheidende kenmerken op de afbeeldingen zichtbaar zijn. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van een voldoende significante bijdrage om tot een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging te komen.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid herkenningen
De verbalisant [verbalisant 1] heeft blijkens het door hem op 30 mei 2017 opgemaakte proces-verbaal op de bewegende beelden de hem ambtshalve bekende verdachte herkend. De verbalisant heeft een persoon met een witte band om het hoofd herkend als de verdachte, aan zijn postuur (fors), gezicht en vorm van zijn hoofd en bril. Vanuit zijn hoedanigheid als wijkagent heeft de verbalisant de verdachte vaak gezien, waarbij hij nog opmerkt dat de verdachte momenteel in België woont maar in de vakanties en weekenden nog regelmatig naar zijn vader komt, die op de [adres 3] in [plaats] woont (p. 1). Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft de persoon met de witte band om het hoofd op de camerabeelden herkend als zijnde de verdachte, die hij op 20 juli 2017 gedurende een verhoor van een uur en 40 minuten tegenover zich heeft gehad (PV bevindingen [nummer] ) .
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de bewegende beelden duidelijk genoeg zijn om aan de hand daarvan een persoon te herkennen.
Daarnaast geldt dat de wijkagent die de verdachte heeft herkend hem regelmatig heeft meegemaakt en dat hij hem herkent aan zijn forse postuur, zijn gezicht, de vorm van zijn hoofd en zijn bril.
Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft onder meer het ‘vadsige’ postuur van de verdachte benoemd en zijn haardracht. Het hof heeft ter terechtzitting waargenomen dat het postuur en de vorm van het gezicht, als ook de bril van de persoon met de witte band om het hoofd op de camerabeelden helder in beeld zijn, waarbij het hof opmerkt dat die persoon een vrij kenmerkend postuur heeft dat sterke overeenkomsten vertoont met het postuur van de verdachte en dat ook de bril en het kapsel van die persoon overeen lijken te komen met de bril en het kapsel van de verdachte, zoals het hof dat op de terechtzitting heeft kunnen waarnemen.
Gelet op het bovenstaande ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten en zal het hof deze herkenningen voor het bewijs bezigen.
Daar komt bij dat de verdachte heeft erkend dat hij bij de [adres 2] aanwezig is geweest en dat hij daar ook zijn (achter)neef [naam] heeft gezien. [naam] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de verdachte heeft gezien bij de groep die met stenen gooide (p. 111).
Bijdrage aan de openlijke geweldpleging
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof stelt op grond van het procesdossier, de camerabeelden en het verhandelde en getoonde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Zoals door verbalisant [verbalisant 2] is gerelateerd, is op het beeldmateriaal te zien dat er door een groep van ongeveer 15 à 20 jongeren massaal met stenen wordt gegooid richting de verhuizers die ter hoogte van de ingang van de [adres 2] met een vrachtwagen aan het verhuizen waren. Ook is te zien dat achterin en bij de open laadbak van de vrachtwagen meerdere vrouwen staan. Op de parkeerplaats in de nabije omgeving van die vrachtwagen stonden ook een aantal personen en er stonden auto’s geparkeerd (p. 69).
Op beelden van een getuige is te zien dat de een van de vrouwen een voorwerp in de richting van de verdachte gooit, waarna de verdachte een van de vrouwen te lijf wil gaan, waarbij hij wordt tegengehouden door een man (zie ook screenshots p. 80 en 81). Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de verdachte daarbij schoppende bewegingen maakt in de richting van de vrouw en de man die hem tegenhoudt.
Op deze beelden is ook te zien dat er vervolgens een voorwerp in de richting van de verdachte wordt gegooid. Vervolgens gooit de verdachte dit voorwerp in de richting van de vrouwen achter de vrachtwagen (p. 69). Het hof heeft waargenomen dat door één iemand uit de groep jongeren een voorwerp naar de verdachte wordt toegegooid, welk voorwerp de verdachte vervolgens met kracht in de richting van de genoemde vrouwen gooit. Op beelden van getuige [getuige] is te zien is dat een jongen met getint uiterlijk, gezet postuur en een witte band om zijn hoofd (het hof begrijpt zoals hiervoor overwogen: de verdachte) vervolgens (zoals volgt uit de context van de beelden) naar drie jongens loopt die losse stenen van het trottoir pakken. De verdachte wijst in de richting van de vrachtwagen. De verdachte loopt vervolgens provocerend richting de vrachtwagen (p. 7).
De verbalisant heeft gerelateerd dat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte deel uitmaakte van de groep ‘stenengooiers’, hetgeen ondersteuning vindt in de verklaring van [naam] .
[naam] heeft immers tegenover de politie verklaard dat hij de verdachte heeft gezien bij de groep die met stenen gooide (p. 111). Weliswaar is op de beelden niet te zien dat de verdachte zelf met stenen heeft gegooid, maar hij heeft zich in ieder geval niet van dat door de groep uitgeoefende geweld gedistantieerd, maar heeft hij er juist een actieve bijdrage aan geleverd door in de richting van de vrachtwagen te wijzen, te roepen of te schreeuwen en zich op provocerende wijze naar de vrachtwagen te begeven. Ook heeft de verdachte zelf een voorwerp gegooid in de richting van de vrouwen bij de vrachtwagen en was hij doende een van hen te lijf te gaan, waarbij hij schoppende bewegingen heeft gemaakt. Daarmee heeft de verdachte de groep geweldplegers niet alleen getalsmatig versterkt, maar heeft hij ook actief deelgenomen.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat het opzet van de verdachte op de openlijke geweldpleging gericht was en hij een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging, zodat hij dus ook als medepleger daarvan kan worden aangemerkt. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman ook op dit onderdeel.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft zich overigens niet over de straf(maat) uitgelaten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een groep anderen op straat voor een flat schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen en goederen door met voorwerpen te gooien.
Vele flatbewoners zijn getuige geweest van het geweld en er zijn ook verschillende auto’s beschadigd. Dergelijk geweld veroorzaakt niet alleen schade, maar brengt ook gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen teweeg. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 augustus 2018 is hij niet eerder wegens een soortgelijk feit strafrechtelijk veroordeeld.
Verder heeft het hof acht geslagen op de straf die bij openlijke geweldpleging tegen goederen met aanzienlijke schade en tegen personen pleegt te worden opgelegd in jeugdzaken, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten Jeugd zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een taakstraf van 40 uren genoemd. Het hof ziet geen aanleiding daarvan af te wijken, ook niet nu de verdachte in België woont. Hij is immers nog vaak bij zijn vader in [plaats] en moet geacht worden op die momenten een werkstraf te kunnen uitvoeren. Wel gaat het hof ervan uit dat hij op grond van artikel 77m, achtste lid, waar nodig langer dan de gebruikelijke zes maanden de tijd zal krijgen voor het verrichten van de werkstraf, rekening houdend met zijn vaste woonplaats die buiten Nederland is gelegen. Alles afwegende, wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur passend en geboden geacht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.607,81. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft tot toewijzing van de vordering gerequireerd en de raadsman heeft vrijspraak bepleit en mitsdien afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de vordering. De vordering is inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.607,81 (duizend zeshonderdzeven euro en eenentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.607,81 (duizend zeshonderdzeven euro en eenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, P.F.E. Geerlings en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 oktober 2018.
[…]
.