ECLI:NL:GHAMS:2018:35

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
200.198.354/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over eigendom van een strook grond en verjaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Appellanten, gezamenlijk eigenaar van een pand op Texel, vorderen een verklaring voor recht dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond voor hun hotel. De gemeente Texel, als geïntimeerde, heeft de vorderingen van appellanten afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de levering van de strook grond niet voldoende onderbouwd is en dat er geen feiten zijn gesteld waaruit blijkt dat de strook grond door verjaring is verkregen. Appellanten hebben in hoger beroep hun grieven ingediend, maar het hof concludeert dat de stellingen van appellanten onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst de vorderingen van appellanten af. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.198.354/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/230622 / HA ZA 15/557
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 januari 2018
inzake

1.[appellante],

en
2. [appellant],
beiden wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
appellanten,
advocaat: mr. B.J.R. Loijmans te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar publiekrecht GEMEENTE TEXEL,
zetelend te Den Burg, gemeente Texel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.B. de Regt te Alkmaar.
Partijen worden hierna [appellanten] en de gemeente genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 28 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 mei 2016, onder bovenvermeld
zaak-/rolnummer gewezen tussen (onder meer) [appellanten] als eisers en de gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte vermeerdering/wijziging van eis;
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter comparitie van 31 oktober 2017 nader toegelicht, [appellanten] door mr. R.G. Meester, advocaat te Amsterdam en de gemeente door mr. De Regt voornoemd, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen en de gemeente zal veroordelen om al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de gemeente hebben voldaan aan [appellanten] terug te betalen, vermeerderd met rente, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.6. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen deze feitenvaststelling is in hoger beroep niet gegriefd, noch zijn deze feiten anderszins ter discussie gesteld. Zij dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangepast en aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [appellanten] zijn sinds 16 februari 2015 gezamenlijk eigenaar van het pand gevestigd aan [woonplaats] en [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Texel, sectie A, nummer 3650 (hierna te noemen: het pand). [appellanten] hebben dit pand gekocht en geleverd gekregen van C. Verweij (hierna: Verweij).
b. In het pand wordt sinds genoemde datum door [appellanten] door middel van een vennootschap onder firma een hotel geëxploiteerd, genaamd Hotel [A] van Texel (hierna: het hotel).
c. Vanaf 2008 is de gemeente bezig geweest met het ontwikkelen van herinrichtingsplannen voor de Kikkertstraat. Het definitieve herinrichtingsplan is vastgesteld op 29 juli 2014.
d. Onderdeel van de herinrichting was de straat en trottoirs zoveel mogelijk vrij van obstakels en goed toegankelijk voor voetgangers te maken. Eind oktober 2014 is de gemeente begonnen met het verwijderen van obstakels, waaronder bomen, in de Kikkertstraat. Op 3 november 2014 is met de herinrichting van de Kikkerstraat gestart. De bestrating van het trottoir is daarbij vervangen door klinkers met een andere kleur dan de klinkers van de straat.
e. Vóór de voorgevel van het pand ligt aan de straatzijde een strook grond, waarop fietsen van gasten van het hotel worden gestald. De strook grond is afgezet met een erfafscheiding in de vorm van een stalen sierhek (hierna: het hekwerk).
f. De gemeente heeft in het kader van het herinrichtingsproject, voordat [appellanten] eigenaar werden van het pand, het hekwerk over de gehele breedte van de strook grond - zo’n 10 meter - ongeveer twee stoeptegels (30 bij 30 cm) teruggeplaatst tot op de kadastrale grens, die zich bevindt op ongeveer 2,70 meter vanaf de voorgevel.

3.De beoordeling

3.1.
[appellanten] hebben gevorderd dat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- voor recht wordt verklaard dat [appellanten] door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond gemeten vanaf de voorgevel van het hotel tot 3,70 meter, voor zover deze strook verder strekt dan de gronden in eigendom van [appellanten], althans dat de erfgrens loopt vanaf 3,70 meter vanuit de voorgevel van het hotel gemeten,
- de gemeente wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de kadastrale vastlegging van deze erfgrens,
- de gemeente wordt veroordeeld om te gehengen en gedogen dat [appellanten] de roodkleurige bestrating die (recentelijk) is aangebracht door de gemeente verwijderen en vervangen door eigen bestrating, gemeten vanaf 3,70 meter vanuit de voorgevel van het hotel, althans ter zake een beslissing in goede justitie neemt, en
- de gemeente wordt veroordeeld in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.2.
In deze zaak gaat het om de vraag of [appellanten] eigenaar zijn geworden van de strook grond die is gelegen tussen de lijn waarop het hekwerk thans staat en de op 3,70 meter vanuit de voorgevel van het pand liggende denkbeeldige lijn waarop het hekwerk voorheen stond (hierna: de strook grond). Alle grieven betreffen, direct dan wel indirect, deze vraag. Zij lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
3.3.
[appellanten] hebben een beroep gedaan op verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW dan wel bevrijdende verjaring ex artikel 3:105 BW. Zij stellen dat sprake is van onafgebroken bezit van de strook grond door [appellanten] althans hun rechtsvoorgangers.
Het hof stelt vast dat uit de stellingen van [appellanten] niet ondubbelzinnig blijkt of zij menen zelf door verjaring de eigendom van de strook grond te hebben verkregen, dan wel dat hun rechtsvoorganger, Verweij, reeds vóór de overdracht door verkrijgende verjaring eigenaar was geworden van de strook grond.
Ter comparitie in eerste aanleg is namens [appellanten] verklaard dat de verjaring reeds had plaatsgevonden vóór het verwijderen van hekwerk, derhalve vóór de overdracht, zodat het hof ervan uit gaat dat [appellanten] zich op het standpunt stellen dat Verweij door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond. Daargelaten de vraag of die stelling voldoende concreet is onderbouwd, overweegt het hof dat voor het welslagen van de vorderingen van [appellanten] de strook grond vervolgens ook daadwerkelijk door Verweij aan [appellanten] in eigendom dient te zijn overgedragen. Indien dit niet het geval is, hetgeen de gemeente heeft betoogd, hebben [appellanten] immers reeds hierom geen goederenrechtelijke aanspraak jegens de gemeente. [appellanten] hebben de leveringsakte niet overgelegd, maar wel hieruit geciteerd. Naar hun stellingen is aan hen geleverd:
“het hotel/pension genaamd [A], met inpandige woningen, onder- en bijgelegen grond, staande en gelegen te [plaats], ter grootte van vier are en twaalf centiare (4a 12 ca)”.Volgens [appellanten] komt dit oppervlak grosso modo overeen met het totale oppervlak van het betreffende perceel inclusief de strook grond. [appellanten] hebben echter nagelaten de precieze maten van het oppervlak van de totale grond van het betreffende perceel vóór terugplaatsing van het hekwerk en de maten van het oppervlak daarvan na terugplaatsing van het hekwerk te vermelden. Daarom valt uit vermeld citaat uit de leveringsakte onvoldoende af te leiden dat de strook grond is geleverd. Het had op de weg van [appellanten] gelegen hierover exacte duidelijkheid te verschaffen. Nu [appellanten] dit achterwege hebben gelaten en ook overigens geen nadere toelichting hebben gegeven, hebben zij hun stelling dat de strook grond door Verweij aan hen is geleverd, onvoldoende onderbouwd. Deze stelling zal daarom worden verworpen. Het gevolg hiervan is dat de vorderingen van [appellanten], voor zover deze de levering van de (beweerdelijk) door Verweij door middel van verjaring in eigendom verkregen strook grond aan [appellanten] veronderstellen, stranden.
Voor zover het betoog van [appellanten] zo moet worden begrepen dat pas onder [appellanten] de eigendom van de strook grond door verjaring is verkregen, hebben [appellanten] geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de daarvoor benodigde voortzetting van bezit van de strook grond door [appellanten] zou kunnen worden vastgesteld. De ten behoeve van die vaststelling genoemde feiten en omstandigheden, zoals de eerdere plaats van het hekwerk en de afwijkende bestrating - wat daar ook van zij -, waren immers ten tijde van de verkrijging van het pand door [appellanten] niet meer aan de orde. De grieven falen.
3.4.
[appellanten] hebben niets aangevoerd dat, indien bewezen, tot een ander oordeel zou moeten leiden. Hun bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 718,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, D.J. van der Kwaak en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018.