Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
1.[geïntimeerde sub 1] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
grief VIII in principaal appelbetogen [appellanten] (anderzijds) dat de rechtbank ten onrechte in reconventie niet tevens voor recht heeft verklaard dat het op het “relaas van bevindingen” van het Kadaster (productie 13 bij memorie van grieven) met “A” aangegeven stukje grond, gelegen aan de voorkant van de onderhavige percelen, hun eigendom is. [appellanten] beroepen zich in dit verband op rov 4.18 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] (slechts) moeten verwijderen
“hetgeen zich op het perceel [adres 1] bevindt buiten een in het verlengde van de zijgevel liggende en daaruit door te trekken denkbeeldige rechtlopende lijn”.
grief III in incidenteel appelvorderen [geïntimeerden] voor het geval dat het hof voor recht verklaart dat de grond onder het pand op het perceel van [appellanten] (tot de kadastrale erfgrens) hun eigendom is (anders gezegd: voor het geval grief I in incidenteel appel faalt), voor het eerst in hoger beroep een gebruiksvergoeding van € 250,= per jaar van [appellanten] vanwege hun gebruik van deze grond van [geïntimeerden] Reeds vanwege het falen van grief I in incidenteel appel bestaat tot de toekenning van een dergelijke vergoeding geen aanleiding. Omdat de onderhavige vordering in het petitum van de memorie van grieven/antwoord van [geïntimeerden] onvoorwaardelijk is ingesteld, zal deze worden afgewezen.