ECLI:NL:GHAMS:2018:3454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
200.230.950/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over transitievergoeding en ontbinding arbeidsovereenkomst na verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin is geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op een transitievergoeding na ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met Schiphol Express. [appellant] was in dienst bij Schiphol Express en had te maken met een eenzijdig ingevoerde '10 minuten regel' die hem verplichtte om eerder op het werk te zijn. Hij heeft in zijn beroepschrift zes grieven ingediend, waarbij hij aanvoert dat zijn te laat komen niet ernstig verwijtbaar was en dat hij recht heeft op de transitievergoeding van € 45.116,64 bruto.

De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] verwijtbaar had gehandeld door herhaaldelijk te laat te komen en zonder toestemming zijn werkplek te verlaten. In hoger beroep heeft het hof de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de overschrijdingen van de aanvangstijden relatief gering waren en dat de '10 minuten regel' niet formeel was ingevoerd. Ook het incident met de gevallen vaten en het verlaten van de werkplek zonder toestemming werden niet als ernstig verwijtbaar aangemerkt. Het hof oordeelt dat [appellant] recht heeft op de transitievergoeding, omdat er sprake is van opvolgend werkgeverschap en de transitievergoeding moet worden berekend over de gehele periode van zijn dienstverband.

Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter en veroordeelt Schiphol Express tot betaling van de transitievergoeding aan [appellant]. Tevens worden de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd en worden de kosten in hoger beroep aan [appellant] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.230.950/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 6131026 AO VERZ 17-86
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 september 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.J.M. Groen te Almere,
tegen
TSE BEHEER B.V.h.o.d.n.
SCHIPHOL EXPRESS,
gevestigd te Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.L. Egeter te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Schiphol Express genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op 9 januari 2018, onder aanvoering van zes grieven en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op 13 oktober 2017 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen voor zover daarbij is geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op een transitievergoeding en, naar het hof begrijpt, Schiphol Express alsnog zal veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 45.116,64 bruto aan [appellant] alsmede Schiphol Express zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties en indien en voor zover [appellant] de proceskosten in eerste aanleg aan Schiphol Express heeft betaald, Schiphol Express zal veroordelen tot terugbetaling van deze kosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Op 2 maart 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met bijlagen van Schiphol Express ingekomen, ertoe strekkend dat het hof de hierboven genoemde verzoeken van [appellant] zal afwijzen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Bij die gelegenheid heeft namens [appellant] mr. Groen voornoemd het woord gevoerd en namens Schiphol Express mr. Egeter voornoemd. Daarbij heeft mr. Groen zich bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen. [appellant] is verschenen alsmede [A] (directeur), [B] (directeur), [C] (manager), en
[D] (manager) namens Schiphol Express. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1. tot en met 2.13. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. In deze zaak gaat het om het volgende.
2.1.
[appellant] , geboren [in] 1971, is op 10 juni 1991 in dienst getreden bij Schiphol Express B.V. in de functie van loodsmedewerker. Schiphol Express B.V. is op 28 januari 2013 in staat van faillissement verklaard. De arbeidsovereenkomst van [appellant] is toen door de curator van Schiphol Express B.V. opgezegd. In verband met een doorstart is [appellant] per 29 januari 2013 in dienst van Schiphol Express – een andere rechtspersoon die zich bedient van dezelfde handelsnaam – getreden in de functie van logistiek medewerker.
2.2.
Schiphol Express is een logistiek dienstverlener en houdt zich bezig met het afhandelen, (tijdelijk) opslaan, sorteren, verzendklaar maken en vervoeren van goederen. De opdrachtgevers zijn voornamelijk luchtvrachtexpediteurs en luchtvaartmaatschappijen.
2.3.
[appellant] is werkzaam geweest op de locatie luchthaven Schiphol. [appellant] werkte in de nachtdienst, doorgaans van 23:00 uur tot 7:30 uur alsook op de vrijdagen in de avonddienst vanaf 16:00 uur. Het laatstelijk verdiende salaris van [appellant] bedroeg
€ 2.490,81 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, ploegentoeslag en overuren, op basis van een 40-urige werkweek.
2.4.
In een door Schiphol Express opgemaakt verslag van 12 oktober 2015 van een gesprek dat op 9 oktober 2015 tussen [appellant] en [C] voornoemd heeft plaatsgevonden, staat het volgende:

Aanleiding(hof: van het gesprek)
was het herhaaldelijk (18x) te laat komen voor je nachtdienst in de maand september 15. Jij vertelde dat de oorzaak de vele files waren i.v.m. werkzaamheden aan de weg. Wij hebben duidelijk gemaakt dat je dan (nog) eerder van huis moet gaan, en verwachten dat het niet meer voorkomt. Je hebt hiervoor een (mondelinge) waarschuwing gekregen.
2.5.
Bij brief van 27 oktober 2015 heeft Schiphol Express aan [appellant] een officiële waarschuwing gegeven omdat [appellant] in strijd met de gemaakte afspraak en zonder opgave van reden op vrijdag 23 oktober 2015 niet om 16:00 uur maar om 20:30 uur was begonnen met werken.
2.6.
Op 4 mei 2017 heeft [appellant] tijdens zijn dienst een pallet vaten met een chemische vloeistof van een heftruck laten vallen.
2.7.
In een door Schiphol Express opgemaakt verslag van 16 mei 2017 van een gesprek dat op diezelfde dag tussen [A] , [C] en [appellant] heeft plaatsgevonden, staat het volgende:

Helaas is wederom geconstateerd dat je regelmatig (1 tot 3 x per week) te laat komt,
variërend van een paar minuten tot wel 25 minuten. Afspraak is dat je minimaal 10 minuten voor aanvang van je dienst aanwezig moet zijn. We hebben je dit al meerdere verteld dat we dit niet accepteren.
Daarnaast heb je afgelopen week, 2x goederen laten vallen, en op een verkeerde manier gelost. En ook nog 2 vaten die gevallen waren op een onverantwoorde manier opgelost. Hier had je iemand bij moeten halen en samen moeten oplossen, Zoals jij het hebt gedaan breng je je collega‘s in gevaar.
[A](hof: [A] )
heeft gezegd dat dit het laatste “negatieve” gesprek moet zijn en het volgende gesprek positief moet zijn.
Jij hebt toegegeven dat het te laat komen klopt, en je het gaat zorgen dat het niet meer
voorkomt. Tevens is afgesproken dat je een logboek gaat bijhouden om schades en andere lopende zaken te rapporteren.
2.8.
Op vrijdag 26 mei 2017 werkte [appellant] vanaf 16:00 uur in de avonddienst en aansluitend de nachtdienst. [appellant] is tijdens de nachtdienst, zonder toestemming van zijn leidinggevende, met zijn auto heen en weer naar zijn woning in [plaats] gereden omdat hij een melding had gekregen dat de deur van de zich onder zijn woning bevindende garage niet was afgesloten. [appellant] is 2,5 uur van de werklocatie afwezig geweest.
2.9.
Op 29 mei 2017 heeft Schiphol Express [appellant] in een gesprek met deze ongeoorloofde afwezigheid geconfronteerd. [appellant] is in dit gesprek op non actief gesteld.

3.Beoordeling

3.1.
Schiphol Express heeft in eerste aanleg verzocht om - samengevat weergegeven - ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] op de kortst mogelijke termijn vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] zodanig dat van Schiphol Express in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, subsidiair wegens een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Schiphol Express in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren alsmede een verklaring voor recht dat [appellant] geen recht heeft op de transitievergoeding, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van Schiphol Express. In reconventie heeft [appellant] verzocht om een verklaring voor recht dat Schiphol Express bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan [appellant] een transitievergoeding van € 45.116,64 bruto is verschuldigd. Daarnaast heeft [appellant] verzocht Schiphol Express te veroordelen tot betaling van:
i) het achterstallige loon (de vrijdagse overwerktoeslag) ad € 3.290,33 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente;
ii) de gemiddelde maandelijkse ploegentoeslag sinds 1 juli 2017 van gemiddeld
€ 949,73 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, zulks tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd; en
iii) de vrijdagse overwerktoeslag van 100% over de in de avonddienst gewerkte uren per 1 september 2017.
Verder heeft [appellant] verzocht Schiphol Express te gebieden de roosterwijziging van januari 2017 ongedaan te maken en [appellant] op basis van de vóór januari 2017 geldende roosterindeling tot het werk toe te laten, op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per dag voor iedere dag dat Schiphol Express na betekening van de te wijzen beschikking daarmee in gebreke blijft. Ten slotte heeft [appellant] verzocht Schiphol Express te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, samengevat weergegeven, geoordeeld dat de gedragingen van [appellant] zodanig verwijtbaar zijn dat van Schiphol Express niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst langer te laten voortduren en dat de gedragingen van [appellant] , te weten het ondanks gesprekken en waarschuwingen te laat blijven komen en het willens en wetens heimelijk de werkplek verlaten, als ernstig verwijtbaar kwalificeren zodat [appellant] geen aanspraak heeft op de transitievergoeding. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2017 ontbonden. In reconventie zijn de verzoeken van [appellant] toegewezen, behoudens de verzoeken betreffende de verzochte verklaring voor recht met betrekking tot de transitievergoeding, het ongedaan maken van de roosterwijziging en de proceskostenveroordeling. Verder is het gevorderde achterstallige loon (de vrijdagse overwerktoeslag) toegewezen tot een bedrag van
€ 3.290,33 bruto. In conventie is [appellant] veroordeeld in de proceskosten. In reconventie zijn de proceskosten gecompenseerd.
3.4.
Tegen de beslissingen in conventie, de motivering daarvan en de kostenveroordelingen in conventie en in reconventie komt [appellant] met zes grieven op. De grieven 1 tot en met 5 zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] geen aanspraak heeft op de transitievergoeding. Met grief 6 komt [appellant] op tegen de in conventie en in reconventie uitgesproken proceskostenveroordeling.
3.5.
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn grieven het volgende naar voren gebracht. Bij de invoering van de prikklok door Schiphol Express heeft Schiphol Express eenzijdig aan haar medewerkers opgelegd dat zij voortaan tien minuten voor aanvang aanwezig dienden te zijn. [appellant] heeft met deze wijziging van de aanvangstijd van de werkzaamheden nooit ingestemd. Schiphol Express had evenmin een zwaarwegend belang bij invoering van deze maatregel. [appellant] betwist dat hij nadrukkelijk(er) tegen deze maatregel had moeten protesteren. Voor zover daarvan moet worden uitgegaan, kan zijn bezwaar tegen de maatregel worden afgeleid uit het feit dat hij na de invoering van de maatregel op of rond aanvangstijd op het werk is blijven verschijnen. Wat betreft het te laat komen, is sprake van geringe overschrijdingen. Die hadden voornamelijk hun oorzaak in de nachtelijke wegwerkzaamheden tussen zijn woonplaats [woonplaats] en Schiphol in de periode 2016 tot medio 2017. [appellant] compenseerde dat door langer door te werken of geen pauze te nemen. Na het gesprek van 16 mei 2017 is [appellant] eenmaal te laat gekomen, te weten één minuut op 18 mei 2017. Verder is niet aan de orde dat [appellant] door het te laat komen de bedrijfsvoering van Schiphol Express heeft belemmerd. Bij de beoordeling van zijn afwezigheid in de nacht van 26 mei op 27 mei 2017 heeft de kantonrechter onvoldoende meegewogen dat daaraan voorafgaand een woordenwisseling tussen [appellant] en zijn leidinggevende had plaatsgevonden en dat sprake was van een noodsituatie waarbij hij verwachtte binnen ongeveer een uur terug te kunnen zijn zodat hij de rit in zijn pauze zou kunnen voltooien. [appellant] had niet kunnen voorzien dat hij door (ongebruikelijke) ernstige verkeershinder onderweg tweeënhalf uur over deze rit zou doen. Hiervoor heeft [appellant] de volgende dag zijn excuses aangeboden en aan Schiphol Express voorgesteld die uren met zijn vakantie-uren te verrekenen. Verder dient bij de beoordeling of het handelen dan wel nalaten van [appellant] als ernstig verwijtbaar dient te worden aangemerkt te worden meegewogen de lengte van het dienstverband van [appellant] , te weten ruim 26 jaar, het feit dat de gedragingen van [appellant] niet tot feitelijk nadeel aan de zijde van Schiphol Express hebben geleid en het feit dat [appellant] tot 2014 altijd goed heeft gefunctioneerd. [appellant] stelt zich dan ook op het standpunt dat van ernstige verwijtbaarheid aan zijn zijde niet kan worden gesproken. In elk geval is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om hem de transitievergoeding te onthouden, aldus nog steeds [appellant] .
3.6.
Volgens Schiphol Express is [appellant] ernstig te verwijten i) dat hij stelselmatig te laat is gekomen ook los van de zogenaamde ‘10 minuten regel’; ii) dat hij het incident met de gevallen vaten op 4 mei 2017 niet goed heeft opgelost en iii) dat hij in de nacht van 26 mei op 27 mei 2017 zonder toestemming zijn werkplek heeft verlaten, tweeënhalf uur is weggebleven en dat hij dit voorval daarna niet uit zichzelf aan de leiding heeft gemeld.
3.7.
De grieven 1 tot en 5 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling nu zij alle betrekking hebben op de vraag of de gedragingen van [appellant] als ernstig verwijtbaar hebben te gelden om welke reden [appellant] geen recht heeft op de transitievergoeding.
Ad i) stelselmatig te laat komen
3.8.
Schiphol Express heeft in eerste aanleg en in hoger beroep overzichten overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat [appellant] stelselmatig (veel) te laat op het werk is gekomen. Niet in geschil is dat [appellant] in de maand september 2015 en in de periode van 5 januari 2016 tot en met 26 mei 2017 een aantal malen te laat op het werk is gekomen. Voor de beoordeling van de (ernstige) verwijtbaarheid van het te laat komen van [appellant] is allereerst van belang vast te stellen of de zogenaamde ‘10 minuten-regel’ hierbij al dan niet in acht genomen dient te worden.
3.9.
Gesteld noch gebleken is dat de invoering en inwerkingtreding van deze regel op enig moment ten tijde of ná de invoering van de prikklok formeel, dat wil zeggen schriftelijk, aan de medewerkers van Schiphol Express zijn aangezegd. Verder staat vast dat de tussen Schiphol Express en [appellant] bedongen arbeidsduur, met de daaraan gekoppelde beloning, na de invoering van de ‘10 minuten-regel’ niet is gewijzigd en dat die regel eenzijdig - zonder voorafgaande instemming van [appellant] - door Schiphol Express is voorgeschreven. Uit de door Schiphol Express in het geding gebrachte overzichten blijkt dat [appellant] zich vanaf januari 2016 veelvuldig niet heeft gehouden aan deze regel. Op generlei wijze is echter gebleken dat Schiphol Express hieraan consequenties heeft verbonden. Eerst in een onder 2.7 aangehaald verslag van een gesprek dat op 16 mei 2017 tussen Schiphol Express en [appellant] heeft plaatsgevonden, staat dat [appellant] zich aan deze regel heeft te houden. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de ‘10-minuten regel’ geen onderdeel is geworden van de tussen [appellant] en Schiphol Express bestaande arbeidsverhouding. Dat [appellant] niet (expliciet) heeft geprotesteerd tegen deze regel, is niet van belang.
3.10.
Dan blijft over de relatief geringe overschrijdingen van de officiële aanvangstijden van de diensten van [appellant] zonder de ’10 minuten-regel’. Het hof constateert op basis van de door Schiphol Express overgelegde overzichten dat het hierbij veelal om seconden of enkele minuten gaat. Bovendien blijkt uit deze overzichten dat [appellant] in genoemde periode verschillende keren in die mate heeft overgewerkt dat hij per saldo meer tijd heeft overgewerkt dan hij in totaal te laat is gekomen. Verder neemt het hof in overweging dat [appellant] relatief van ver met de auto naar het werk moest komen, dat hij op wisselende uren begon met zijn dienst en dat hij onderweg naar werk was op tijden waarop doorgaans wegwerkzaamheden worden verricht, te weten in de avond en ’s nachts. Daarnaast verrichtte [appellant] een specifieke taak binnen Schiphol Express waarvan niet kan worden gezegd dat bij het te laat komen van [appellant] de bedrijfsvoering van Schiphol Express werd belemmerd doordat hij met die taak niet op tijd aanving.
3.11.
Gelet op wat in de voorgaande rechtsoverwegingen is overwogen, komt het hof tot het oordeel dat het te laat komen van [appellant] in de periode januari 2016 - mei 2017 niet als ernstig verwijtbaar is te beschouwen.
Ad ii) incident met de gevallen vaten op 4 mei 2017
3.12.
Schiphol Express heeft aan haar stelling dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] tevens het incident op 4 mei 2017 ten grondslag gelegd. Dat betrof het door [appellant] verkeerd dan wel onveilig afwerken van beschadigde vaten met chemische vloeistof nadat die van de door [appellant] bestuurde vorkheftruck waren gevallen. Niet in geschil is dat [appellant] dit incident samen met zijn leidinggevende heeft opgelost. Nu Schiphol Express niet gesteld heeft dat bij een dergelijk incident speciale, aan [appellant] voldoende duidelijk kenbaar gemaakte, regels in acht genomen dienen te worden, treft [appellant] voor zijn kennelijk met zijn leidinggevende afgestemde handelwijze geen verwijt. Dat geldt evenzeer voor het feit dat hij vergeten is het incident de volgende werkdag te melden, aangezien zijn leidinggevende van het incident op de hoogte was. Ook op deze door Schiphol Express aangevoerde feitelijke grond is geen sprake van ernstige verwijtbaarheid van [appellant] .
Ad iii) weggaan en wegblijven in de nacht van 26 op 27 mei 2017
3.13.
[appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij in de bewuste nacht de inschatting heeft gemaakt dat hij de rit heen en weer naar zijn huis binnen zijn pauze van een uur zou kunnen doen. Vast staat dat [appellant] die nacht vanwege zijn dubbele shift (avond- en nachtdienst) een uur pauze had. De verwachting van [appellant] was gelet op de reisafstand Schiphol - [plaats] niet irreëel. Dat [appellant] zijn voornemen om naar huis te rijden en de reden daarvoor niet aan zijn leidinggevende heeft gemeld, was verkeerd en dat heeft [appellant] ook erkend. Het voert echter te ver deze handelwijze als ernstig verwijtbaar aan te merken. Hetzelfde geldt voor het feit dat [appellant] die nacht tweeënhalf uur is weggebleven. [appellant] heeft immers de volgende dag hiervoor zijn excuses aangeboden aan Schiphol Express en voorgesteld de uren met zijn vakantie-uren te verrekenen. Ook als wordt aangenomen dat de ernstige verkeershinder die [appellant] die nacht ondervond in de risicosfeer van [appellant] is gelegen, maakt dat niet dat dit tot ernstige verwijtbaarheid aan zijn zijde leidt. Het voorgaande geldt onverkort als het verzuim in de nacht van 26 op 27 mei 2017 in samenhang wordt beschouwd met de hierboven onder i) en ii) genoemde, evenmin ernstig verwijtbare gedragingen van [appellant] .
3.14.
De conclusie is dan ook dat ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onder c BW niet aan de orde is, zodat [appellant] recht heeft op de transitievergoeding. Dit betekent dat de grieven 1 tot en met 5 doel treffen. In het verlengde hiervan treft grief 6 eveneens doel. Gelet op deze uitkomst was er geen reden om [appellant] in eerste aanleg in de proceskosten in conventie te veroordelen. Omdat door toekenning van de transitievergoeding aan [appellant] , Schiphol Express in conventie ook gedeeltelijk in het ongelijk gesteld had moeten worden, dienen de proceskosten in eerste aanleg in conventie gecompenseerd te worden. Het verzoek van [appellant] om Schiphol Express te veroordelen tot terugbetaling van de proceskosten in conventie, indien en voor zover hij die proceskosten heeft betaald, ligt voor toewijzing gereed. Aangezien de verzoeken van [appellant] in reconventie grotendeels toegewezen hadden moeten worden, slaagt ook het tegen de kostenveroordeling in reconventie gerichte onderdeel van grief 6. Schiphol Express zal in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie worden veroordeeld.
3.15.
De volgende vraag is op welk bedrag aan transitievergoeding [appellant] recht heeft. Schiphol Express heeft aangevoerd dat geen sprake is van opvolgend werkgeverschap zodat een eventueel aan [appellant] toekomende transitievergoeding dient te worden berekend over de periode van 29 januari 2013 tot einde dienstverband. [appellant] heeft zich op standpunt gesteld dat wel van opvolgend werkgeverschap sprake is en dat de transitievergoeding vanaf 10 juni 1991 dient te worden berekend.
3.16.
Nu [appellant] vóór 1 juli 2015 (de datum van inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid) bij Schiphol Express in dienst is getreden, is voor de vaststelling of sprake is van opvolgend werkgeverschap richtinggevend het arrest van de Hoge Raad van
11 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV9603) waarin, voor zover van belang, het volgende is overwogen:
“Dit betekent dat aan de eis dat de nieuwe werkgever redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid de opvolger van de vorige werkgever te zijn, in de regel is voldaan indien enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever
.
3.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] bij zijn indiensttreding bij Schiphol Express dezelfde werkzaamheden is gaan verrichten als de werkzaamheden die hij daarvoor bij Schiphol Express B.V. verrichtte. Daarmee is voldaan aan het eerste criterium uit vorenbedoeld arrest van de Hoge Raad dat onder de nieuwe arbeidsovereenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden aan de orde zijn als onder de vorige overeenkomst. Schiphol Express heeft aangevoerd dat tussen de vorig werkgever van [appellant] , Schiphol Express B.V., en Schiphol Express ten tijde van de doorstart geen zodanige banden bestonden dat het door Schiphol Express B.V. verkregen inzicht in de hoedanigheid en geschiktheid van [appellant] in redelijkheid kan worden toegerekend aan Schiphol Express. Daarmee is volgens Schiphol Express aan het tweede criterium uit vorenbedoeld arrest niet voldaan. [appellant] is in eerste aanleg in zijn pleitaantekeningen op deze materie ingegaan. [appellant] heeft onder meer aangevoerd dat Schiphol Express tot de doorstart al meer dan dertig jaar het transportbedrijf was van Schiphol Express B.V. en dat [A] zelf jarenlang op de vrachtwagen heeft gereden en op die manier in directe zin met Schiphol Express B.V. en met [appellant] te maken heeft gehad. Een en ander is, ook in hoger beroep, door Schiphol Express niet weersproken. Het hof acht deze omstandigheden doorslaggevend bij de invulling van het ‘zodanige banden’-criterium, omdat deze omstandigheden maken dat Schiphol Express ten tijde van de doorstart in januari 2013 uit eigen ervaring (heel goed) wist met wat voor een werknemer zij in de persoon van [appellant] van doen had, juist waar het ging om diens hoedanigheden en geschiktheid. Het hof is dan ook van oordeel dat Schiphol Express als opvolgend werkgever van [appellant] heeft te gelden. Dit betekent dat de transitievergoeding dient te worden berekend over de periode van 10 juni 1991 tot 1 december 2017, de datum per welke de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter is uitgesproken. Aldus is, bij gebreke van enige andere betwisting door Schiphol Express daarvan, het door [appellant] berekende bedrag van € 45.116,64 bruto toewijsbaar.
3.18.
Ten slotte zal Schiphol Express als de in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep tot betaling van de proceskosten worden veroordeeld.
3.19
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op de transitievergoeding en de op vaststelling van dat recht gerichte verzoeken van [appellant] zijn afgewezen, [appellant] in conventie in de proceskosten is veroordeeld en de proceskosten in reconventie zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Schiphol Express tot betaling van de transitievergoeding van € 45.116,64 bruto aan [appellant] ;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg in conventie in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt en bepaalt dat voor zover [appellant] de proceskosten in conventie aan Schiphol Express heeft voldaan Schiphol Express deze kosten aan [appellant] dient terug te betalen;
veroordeelt Schiphol Express in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 600,- voor salaris;
veroordeelt Schiphol Express in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 318,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, W.H.F.M. Cortenraad en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.