ECLI:NL:GHAMS:2018:3451

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
200.219.536/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van woonruimte; ontbinding huurovereenkomst en ontruiming; bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Libra International BV tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. Libra vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, die door [geïntimeerde 2] werd gehuurd. De huurster had de woning verlaten na een relatiebreuk, terwijl haar partner, [geïntimeerde 1], er bleef wonen. Na een aantal jaren keerde de huurster terug in de woning, maar Libra betwist dat er een geldige huuropzegging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter had eerder de vorderingen van Libra afgewezen, en Libra is in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft de feiten vastgesteld die door de kantonrechter zijn aangenomen en deze als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelt dat de huurster, ondanks haar afwezigheid, niet ondubbelzinnig haar huurrecht heeft opgegeven. De omstandigheden van de zaak, waaronder de langdurige relatie tussen de huurster en haar partner, en de bijzondere aard van de tekortkomingen, rechtvaardigen geen ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van Libra af, waarbij Libra in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.219.536/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5137712 CV EXPL 16-18028
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 september 2018
inzake
LIBRA INTERNATIONAL BV,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. A. van Dorsten te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Libra en [geïntimeerden] dan wel afzonderlijk [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] genoemd.
Libra is bij dagvaarding van 7 juli 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 8 mei 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Libra als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Libra heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - kort gezegd:
primair:
1. [geïntimeerden] zal veroordelen de woning [adres 1] te [plaats] te ontruimen;
2. [geïntimeerde 2] zal veroordelen om zolang het gebruik van de woning voortduurt vanaf 1 juli 2017 elke eerste van de maand de geldende huurprijs te voldoen;

subsidiair:

3. de huurovereenkomst tussen Libra en [geïntimeerde 2] zal ontbinden;
4. [geïntimeerden] zal veroordelen de woning te ontruimen;
5. [geïntimeerde 2] zal veroordelen om zolang het gebruik van de woning voortduurt vanaf 1 juli 2017 elke eerste van de maand de geldende huurprijs te voldoen;

meer subsidiair:

6. [geïntimeerde 2] zal veroordelen het in gebruik geven van de woning aan [geïntimeerde 1] en/of [G] (hierna: [G] ) te staken, op straffe van een dwangsom;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
[geïntimeerden] (hoofdelijk) in de kosten van beide instanties zal veroordelen.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten komen neer op het volgende.
a. Per 1 oktober 1975 huurde [S] de woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning of het gehuurde). [geïntimeerde 2] is met [S] op de woning gaan samenwonen en is na zijn overlijden als hoofdhuurder van de woning geaccepteerd per 15 juni 1989.
b. [geïntimeerde 2] is vervolgens in de woning gaan samenwonen met [geïntimeerde 1] . Vanaf 3 juli 1992 staat [geïntimeerde 1] als medebewoner van de woning in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven. Ten tijde van het bestreden vonnis bedroeg de huurprijs voor de woning € 356,02 per maand.
c. In de huurovereenkomst is bepaald dat [geïntimeerde 2] de woning niet in gebruik mag geven aan anderen dan degenen die rechtstreeks tot haar gezin behoren.
d. Sinds 1 maart 2005 is Libra eigenaresse en verhuurster van de woning.
e. Vanwege mishandeling en bedreiging door [geïntimeerde 1] heeft [geïntimeerde 2] op 15 april 2010 de woning verlaten. Zij heeft zich van het gehuurde doen uitschrijven en zich laten inschrijven op het adres van [B] (hierna: [B] ) aan de [adres 2] te [plaats] .
f. Bij brief van 22 september 2010 heeft [geïntimeerde 2] aan Libra het volgende geschreven:
“(…)Betreft overname huurcontract (…)
Hierbij wil ik u mededelen dat ik de relatie met mijn partner heb beëindigd, wij hebben samen 18 jaar aan de [adres 1] gewoond.
Het huurcontract staat op naam van MvR [geïntimeerde 2] .
Mijn partner staat sinds 03-juli-1992 ingeschreven volgens de Gemeentelijke Basisadministratie.
Ik zou u zo vriendelijk willen verzoeken het huurcontract met ingang van 01-november-2010 te wijzigen, en die op naam van De Hr. [geïntimeerde 1] te zetten. (…)”.
g. Op 27 september 2010 heeft [geïntimeerde 2] de aan Libra verstrekte machtiging om de huurpenningen te incasseren met ingang van 1 november 2010 ingetrokken. Vanaf 1 november 2010 is de huur door [geïntimeerde 1] voldaan.
h. Nadat Libra afwijzend op de brief van 22 september 2010 had gereageerd, heeft het Wijksteunpunt Wonen bij brief van 21 oktober 2010 aan Libra geschreven:

“(…)Enige tijd geleden heeft mevrouw [geïntimeerde 2] u schriftelijk verzocht om de heer [geïntimeerde 1] hoofdhuurder te maken van de woning. Zij hebben ruim 18 jaar lang een duurzame gemeenschappelijke huishouding gevoerd. (…) Hierbij verzoek ik u nogmaals namens de heer [geïntimeerde 1] en mevrouw [geïntimeerde 2] om de heer [geïntimeerde 1] hoofdhuurder te maken van bovenstaande woning, daar hij aan alle voorwaarden hiervoor voldoet. (…)”

i. Op 30 november 2010 hebben [geïntimeerden] bij de kantonrechter een vordering ingesteld tot verlening van medehuurderschap aan [geïntimeerde 1] . Deze vordering is bij vonnis van 30 november 2011 toegewezen, maar bij arrest van 28 januari 2014 van dit hof alsnog afgewezen. Het daartegen gerichte cassatieberoep van [geïntimeerden] is bij arrest van 14 augustus 2015 door de Hoge Raad verworpen.
j. [geïntimeerde 2] heeft zich per 20 augustus 2014 weer laten inschrijven op het adres van de woning. [G] is in 2014 in de woning komen inwonen.
k. Bij brief van 18 augustus 2015 heeft Libra [geïntimeerden] verzocht de woning per 1 september 2015 aan haar op te leveren. [geïntimeerden] hebben niet aan dit verzoek voldaan. Een door Libra ingestelde vordering in kort geding tot ontruiming van de woning is bij vonnis van de kantonrechter van 12 oktober 2015 afgewezen. Het daartegen door Libra ingestelde hoger beroep is bij arrest van 5 april 2016 van dit hof verworpen.
l. Libra heeft in ieder geval tot en met 2015 brieven met betrekking tot de jaarlijkse huurverhoging aan [geïntimeerde 2] gericht.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft Libra soortgelijke vorderingen ingesteld als in hoger beroep. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Libra met haar grieven op.
3.2
Libra betoogt met
grief 1dat [geïntimeerde 2] door middel van de brieven van 22 september 2010 en 21 oktober 2010 de huur heeft opgezegd, althans dat zij dit in elk geval zo heeft mogen begrijpen. Met de brief van 22 september 2010 heeft [geïntimeerde 2] immers verzocht het huurcontract op naam van [geïntimeerde 1] te zetten. Uit de ondertekening van de brief volgde dat zij inmiddels op een nieuw adres aan de [adres 2] woonde. Daarnaast had [geïntimeerde 2] de machtiging tot betaling van de huur ingetrokken met als melding “wijziging van de huur met ingang van 1 november 2010” en gaf zij als adres op “ [adres 2] v/h [adres 1] ”. Een dergelijke opzegging heeft geen acceptatie nodig om rechtsgevolgen te hebben. De kantonrechter heeft ten onrechte anders beslist, aldus Libra.
3.3
Grief 2houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat ook uit de omstandigheid dat [geïntimeerde 2] in april 2010 de woning had verlaten en zich op een ander adres had laten inschrijven niet kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde 2] de huurovereenkomst ondubbelzinnig had opgezegd, te minder nu in de huurovereenkomst niet stond dat [geïntimeerde 2] haar hoofdverblijf in de woning moest hebben. Ter toelichting voert Libra aan dat in artikel 6 van de huurovereenkomst staat dat [geïntimeerde 2] het gehuurde zelf moest gebruiken, hetgeen ook volgt uit artikel 7:213 BW.
3.4
In
grief 3wordt stelling genomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat uit de omstandigheid dat [geïntimeerden] in 2010 een langdurige gerechtelijke procedure tot medehuurderschap zijn gestart ook volgt dat zij ervan uitgingen dat de huurovereenkomst nog bestond en dat Libra dat heeft moeten begrijpen en heeft begrepen, omdat zij tijdens die procedure nooit de door haar gestelde opzegging heeft geaccepteerd, nooit ontruiming van [geïntimeerde 2] heeft gevorderd en de brieven met de jaarlijkse huurverhoging is blijven richten aan [geïntimeerde 2] . Volgens Libra hoefde [geïntimeerde 2] alleen bij de start van de procedure medehuurder te zijn, daarna niet meer. De hele procedure had juist niet gevoerd hoeven worden als [geïntimeerde 2] nog huurder was, niet had opgezegd en terug wilde naar de woning. Libra herhaalt dat de opzegging niet hoefde te worden geaccepteerd. Een ontruimingsprocedure was verder kansloos omdat [geïntimeerde 2] niet meer in de woning woonde en [geïntimeerde 1] aanspraak op medehuurderschap maakte. Het was nodig eerst de uitspraak van de Hoge Raad af te wachten. Dat [geïntimeerde 2] de brieven over de huurverhoging kreeg toegestuurd had te maken met de procedure over het medehuurderschap. Als de brieven aan [geïntimeerde 1] zouden zijn gericht, zouden die in de procedure zijn gebruikt als een argument in zijn voordeel. Daarom is gekozen de brieven te blijven adresseren aan [geïntimeerde 2] . Bovendien moest zij de huur blijven voldoen zolang de woning niet leeg was opgeleverd, aldus telkens Libra.
3.5
Grief 4richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 2] (onder de vorenomschreven omstandigheden) geen afstand van haar huurrecht heeft gedaan en ook dit recht niet heeft verwerkt. Volgens Libra heeft [geïntimeerde 2] haar wilsverklaring geuit in de brief van 22 september 2010, maar ook in de brief van 21 oktober 2010, waarin zij verzocht in haar plaats [geïntimeerde 1] huurder te maken. Daarmee heeft ze afstand gedaan van haar huurrecht, om plaats te maken voor iemand anders. In elk geval heeft zij haar rechten verwerkt door zich vanaf 22 september 2010 tot 21 augustus 2015 te gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van haar rechten. Bij Libra is het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat [geïntimeerde 2] haar recht niet meer zou uitoefenen. Anders dan bij de huuropzegging is bij afstand van recht en rechtsverwerking ook van belang wat na de brief van 22 september 2010 en de intrekking van de incassomachtiging op 27 september 2010 is gebeurd. Het kan niet anders dan dat het medehuurderschap voor [geïntimeerde 1] is aangevraagd omdat de huurovereenkomst ten aanzien van [geïntimeerde 2] eindigde. Het instandhouden van de huurovereenkomst om door middel van het medehuurderschap de woning voor [geïntimeerde 1] te behouden is een fictieve instandhouding die niets te maken heeft met de feitelijke situatie. Het was nooit de bedoeling dat [geïntimeerde 2] huurder zou blijven, alleen dat [geïntimeerde 1] in de woning mocht wonen en Libra mocht ervan uitgaan dat toen [geïntimeerden] de procedure om het medehuurderschap bij de Hoge Raad hadden verloren, [geïntimeerde 1] de woning zou teruggeven. Dat [geïntimeerde 2] toen weer aanspraak op de woning maakte was een volslagen verrassing. De verwachting dat [geïntimeerde 2] het gehuurde definitief had verlaten is ook gewekt door de bewoordingen in de dagvaarding van 30 november 2010, waarin de vlucht van [geïntimeerde 2] uit de woning en de aanleiding daarvoor op beeldende wijze zijn besproken. Zoals dit hof in zijn arrest van 28 januari 2014 tot uitgangspunt heeft genomen, bestond er geen gemeenschappelijke huishouding meer en was de samenwoning van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in april 2010 definitief beëindigd. Ook is het verzoek om medehuurderschap niet tijdig gedaan, aldus Libra.
3.6
De eerste stelling van Libra is dat [geïntimeerde 2] de huur van de woning met de brief van 22 september 2010 heeft opgezegd. Dat staat echter niet in de brief en kan daarin ook niet gelezen worden. Het enige verzoek dat [geïntimeerde 2] Libra doet is “
het huurcontract met ingang van 01-november-2010 te wijzigen, en die op naam van De Hr. [geïntimeerde 1] te zetten.”Kennelijk heeft Libra die brief ook niet als een huuropzegging opgevat want zij antwoordt [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] bij brief van 14 oktober 2010, met als onderwerp:
“overname huurcontract [adres 1] / medehuurderschap”in de kern het volgende:
“(…) zal ik uw verzoek moeten weigeren en vooralsnog niet akkoord gaan met deze contract overschrijving”. In de brief wordt met geen woord erover gerept dat de brief van [geïntimeerde 2] door Libra als een huuropzegging wordt opgevat, noch wordt daarin besproken dat [geïntimeerde 2] inmiddels haar machtiging tot huuroverschrijving had ingetrokken en elders woonde. Toen Libra vervolgens een brief ontving van het Wijksteunpunt Wonen van 21 oktober 2010, waarin het verzoek van [geïntimeerde 2] werd herhaald, antwoordde de advocaat van Libra dat geen aanleiding werd gezien het eerder ingenomen standpunt te wijzigen en dat de afwijzing van het verzoek tot medehuurderschap werd gehandhaafd. Ook in deze brief staat geen woord over een mogelijke huuropzegging. Uit deze gang van zaken volgt dat partijen destijds slechts met elkaar in debat waren over de vraag of de huurovereenkomst op naam van [geïntimeerde 1] kon worden gezet, maar niet dat ervan kon worden uitgegaan dat [geïntimeerde 2] de huurovereenkomst had beëindigd. Libra heeft [geïntimeerde 2] destijds ook niet ervan op de hoogte gesteld dat een dergelijke interpretatie een mogelijk gevolg van haar acties was. Een ondubbelzinnige opzegging van die overeenkomst door [geïntimeerde 2] is al helemaal niet aan de orde. Wat al dan niet kan worden afgeleid uit de uitgangspunten van Libra in verband met de procedure over het medehuurderschap acht het hof in dit verband niet van belang. Dat [geïntimeerde 2] afstand van recht heeft gedaan kan gelet op het voorgaande niet worden aangenomen. Haar insteek is van aanvang af geweest dat [geïntimeerde 1] het huurcontract op zijn naam zou krijgen, maar niet dat bij gebreke daarvan de huurovereenkomst tot een einde zou komen. Van rechtsverwerking kan evenmin worden gesproken. Een en ander kan ook niet worden afgeleid uit hetgeen zich na september 2010 heeft voorgedaan. In die periode, ook al duurde die een aantal jaren, is immers geen verandering gekomen in de feitelijke situatie die eind september 2010 ook al bestond, te weten dat de samenwoning van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in april 2010 was beëindigd, [geïntimeerde 2] elders woonde en dat partijen streden over de vraag of [geïntimeerde 1] medehuurder kon worden. Onvoldoende is onderbouwd dat [geïntimeerde 2] of [geïntimeerde 1] (andere) feitelijke handelingen hebben verricht waaraan Libra toen wel het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat [geïntimeerde 2] de huurovereenkomst had beëindigd. De grieven 1 tot en met 4 falen.
3.7
Grief 5houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat [geïntimeerde 2] vanaf 2010 geen hoofdverblijf in het gehuurde hield geen grond is voor ontbinding en dat niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde 2] niet goed voor het gehuurde heeft gezorgd, zodat dat evenmin een tekortkoming oplevert. Dit te minder nu [geïntimeerde 2] na de breuk met [geïntimeerde 1] al vrij snel weer wekelijks in de woning kwam om voor [geïntimeerde 1] te zorgen en op die manier als goed huurder heeft gecontroleerd of [geïntimeerde 1] goed voor het gehuurde zorgde. Volgens Libra is niet waar dat [geïntimeerde 2] al vrij snel weer wekelijks in het gehuurde kwam, omdat dat dan in de procedure over het medehuurderschap zeker zou zijn aangevoerd. Bovendien verzorgen [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [G] het gehuurde helemaal niet goed, omdat dit vol met spullen staat, er wordt gerookt en er ook vier katten zijn. Weliswaar hoefde [geïntimeerde 2] geen hoofdverblijf in het gehuurde te hebben, maar zij moet het gehuurde wel als goed huurder en overeenkomstig de bestemming gebruiken. [geïntimeerde 2] heeft het gehuurde niet gebruikt, maar deze in gebruik gegeven aan [geïntimeerde 1] , alsmede later aan [G] .
3.8
Grief 7richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] een affectieve relatie hebben gehad, [geïntimeerde 1] vanaf 1992 in het gehuurde is komen wonen, na 18 jaar een deuk in de relatie is ontstaan en [geïntimeerde 2] elders is gaan wonen en zich in 2014 weer in het gehuurde heeft laten inschrijven en aanvoert dat zij daar sindsdien woont. Volgens Libra staat niet vast dat [geïntimeerde 1] in 1992 in het gehuurde is komen wonen. Ook gaat het niet om een deuk in de relatie, maar een harde breuk, waarna [geïntimeerde 2] met [B] is gaan samenwonen. Ook om die reden is onwaarschijnlijk dat zij daarna wekelijk in het gehuurde kwam. Dat is bovendien een standpunt dat pas is ingenomen na het verlies van de procedure bij de Hoge Raad. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hadden moeten worden opgedragen een en ander te bewijzen, aldus Libra.
3.9
Grief 8bouwt op een en ander voort en houdt onder meer in dat [geïntimeerde 2] een liefdesrelatie heeft gehad met [B] en dat [geïntimeerde 2] daarover, maar ook over andere zaken, eerder geen open kaart heeft gespeeld, hetgeen de kantonrechter volgens Libra ten onrechte niet heeft laten meewegen.
3.1
Grief 10houdt in dat de door de kantonrechter gehouden descente geen duidelijkheid kon brengen over de vraag of [geïntimeerde 2] in het gehuurde woont. Libra volgt de kantonrechter niet in zijn conclusie dat [geïntimeerde 2] in het gehuurde verblijft en voor [geïntimeerde 1] zorgt. Libra heeft uit de descente juist afgeleid dat [geïntimeerde 2] eerder op bezoek lijkt dan er te wonen. Uit een schone keuken en een pan eten op het fornuis kan het tegendeel in elk geval niet worden afgeleid. Niets wijst op het als gezin samenwonen. Bewijs daarvoor is niet ingebracht. Er is slechts ingebruikgeving in strijd met de huurovereenkomst, aldus Libra.
3.11
Ook heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [G] onderdeel uitmaakt van de huishouding van [geïntimeerde 2] en dat [geïntimeerde 2] niet is tekortgeschoten in haar verplichtingen door de woning aan [geïntimeerde 1] en [G] in gebruik te geven, aldus
grief 11. Het criterium voor verboden onderhuur of ingebruikgeving is of [G] deel uitmaakt van het gezin van [geïntimeerde 2] . De kantonrechter heeft dus een verkeerd criterium gebruikt en van een gezin kan niet worden gesproken.
3.12
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat [geïntimeerde 1] sinds zijn inschrijving in 1992 in het gehuurde woont. De stelling van Libra dat [geïntimeerde 2] sinds haar hernieuwde inschrijving in het gehuurde daar in werkelijkheid niet woont, is onvoldoende gemotiveerd. Ook Libra gaat kennelijk ervan uit dat de relatie tussen [geïntimeerde 2] en [B] is verbroken en van enig ander verblijfadres van [geïntimeerde 2] is niet gebleken. Voorop staat dan dat het gehuurde [geïntimeerde 2] tenminste sinds 1989 (tot april 2010 en vervolgens weer vanaf 2014) en [geïntimeerde 1] sinds 1992 (tot heden) tot hoofdverblijf strekt(e). Verder is aannemelijk dat als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de periode van 1992 tot april 2010, en daarmee tijdig, een vordering tot verlening van medehuurderschap aan [geïntimeerde 1] zouden hebben ingesteld, die vordering zou zijn toegewezen. Deze omstandigheden wegen mee bij de beoordeling van het gewicht van eventuele tekortkomingen van [geïntimeerde 2] en de vordering dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] na al die tijd het gehuurde moeten verlaten.
3.13
Dat [geïntimeerde 2] , zoals [geïntimeerden] stellen, in haar periode van afwezigheid wekelijks in de woning aanwezig is geweest, heeft Libra onvoldoende gemotiveerd weersproken. Maar ook als daaraan kan worden getwijfeld, waartoe Libra diverse redenen aanvoert, geldt dat de relatie tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in elk geval in die mate is hersteld dat zij thans weer samenwonen. Ook zijn beiden in de procedure rond het medehuurderschap samen opgetrokken en is [geïntimeerde 2] zich daarin aan Eiers zijde blijven opstellen. Uit een en ander moet worden afgeleid dat het contact tussen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] nooit definitief verbroken is geweest en zich na het vertrek van [geïntimeerde 2] uit de woning langzamerhand heeft hersteld. Ook in dat verband is aannemelijk dat [geïntimeerde 2] [geïntimeerde 1] van tijd tot tijd zal hebben bezocht in het gehuurde en daarop dan zicht heeft gehad. Het hof gaat daarbij overigens, met Libra, ervan uit dat [geïntimeerde 2] wel degelijk met [B] een affectieve relatie heeft gehad en is gaan samenwonen. Onmiskenbaar is echter tevens dat de periode rond en na het vertrek van [geïntimeerde 2] uit het gehuurde turbulent is geweest, gepaard ging met heftige emoties en dat in dergelijke situaties niet altijd rationele beslissingen worden genomen. Ook daarmee mag bij de beoordeling van de zaak rekening gehouden worden, in die zin dat dit meeweegt bij de beoordeling van een eventuele tekortkoming. De vraag is daarbij of [geïntimeerde 2] al haar schepen achter zich heeft willen verbranden of dat zij een band met [geïntimeerde 1] en het gehuurde heeft behouden.
3.14
Op basis van de stukken van het dossier ontstaat het volgende beeld. Na een heftige ruzie met [geïntimeerde 1] heeft [geïntimeerde 2] de woning in april 2010 verlaten. Zij is toen bij [B] gaan wonen. Zij heeft zich sindsdien ervoor ingespannen dat het huurcontract op naam van [geïntimeerde 1] zou worden gesteld. De huur heeft zij nooit opgezegd. [geïntimeerde 2] is contact met [geïntimeerde 1] blijven houden. Voor zover het contact met [geïntimeerde 1] was verbroken is dat althans nadien hersteld. Op enig moment is de relatie met [B] verbroken. [geïntimeerde 2] heeft zich in 2014 weer in de woning ingeschreven en is daar weer bij [geïntimeerde 1] gaan wonen, als in gezinsverband. Voor zover [geïntimeerde 2] met een en ander is tekortgekomen in haar huurverplichtingen is het hof van oordeel dat deze tekortkoming wegens de bijzondere aard daarvan en tegen de achtergrond zoals hierboven beschreven, de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Daaraan doet niet af dat volgens Libra [geïntimeerde 2] in de diverse procedures niet volledig open is geweest over de feiten. Dat niet goed voor het gehuurde wordt gezorgd kan niet worden afgeleid uit het feit dat de woning vol met spullen staat, er wordt gerookt en er vier katten zijn. Onvoldoende is onderbouwd dat het gehuurde (ernstig) is vervuild. De descente van de kantonrechter bracht dat in elk geval niet aan het licht.
3.15
Dat [geïntimeerde 2] zich de zorg heeft aangetrokken voor [G] , een man met een verstandelijke beperking die zij sinds haar jeugd kent en die anders dakloos zou zijn en hem in de woning heeft opgenomen, kan het hof in die zin billijken dat voor zover al van een tekortkoming zou kunnen gesproken, deze gezien de bijzondere aard en geringe betekenis daarvan niet tot ontbinding van de huurovereenkomst kan leiden.
3.16
Er bestaat geen aanleiding te bepalen dat [G] en/of [geïntimeerde 1] de woning moet(en) verlaten, zoals de meer subsidiaire vordering impliceert.
3.17
Met de kantonrechter is het hof op grond van het voorgaande tevens van oordeel dat [geïntimeerde 2] geen misbruik van recht maakt, noch dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij zich op haar huurrechten beroept. Hetgeen Libra daartoe overigens heeft aangevoerd is onvoldoende.
Grief 14faalt.
3.18
De
grieven 12, 13 en 15hebben geen zelfstandige betekenis en falen op de gronden zoals hiervoor verwoord. De grieven 6 en 9 ontbreken door een nummeringsfout.
3.19
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Libra zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel. Voor bewijslevering is geen plaats. Er is immers geen concreet bewijs aangeboden van voldoende onderbouwde feiten of omstandigheden die - indien bewezen - tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Libra in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 313,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en E.K. Veldhuijzen Van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.